
snit.” Wanneer men het rijpe riet niet uitgraaft maar afkapt
boven den grond, kan uit de achtergehleven wortels een nieuw
gewas zicli ontwikkelen, — ,,ratoen” of „paparan.” Waar men
beperkt is in de beschikking over gronden, verdient het aan-
houden van tweeden snit aanbeveling en mag men ook loonende
uitkomsten daarvan verwachten, zoo men aan den grond de
noodige zorgen wijdt en door flinke bemesting vergoedt, wat
hem reeds onttrokken werd en door een nieuv\' gewas nog
onttrokken zal worden. Daartoe pleegt men de op het geoogste
veld achtergehlevene, droge hladeren (dadoek) te verbranden,
den grond der plantrijen ter dege om te werken en een
bekwame hoeveelheid mest aan te voeren ; voor heschadiging
van de wortels der rietstompen hehoeft men , bij het omwoelen,
niet al te angstvallig te zijn. Overigens vereiscbt de ontwikkeling
van het tweede gewas volkomen dezelfde werkzaamheden en
voorzorgen die voor het oorspronkelijke geboden waren. Er
zijn voorbeelden dat men, op die wijze, tot 20 malen geoogst
heeft van hetzelfde veld, — zonder nieuwen aanplant ; waar
inboeting (soelaman, van njoelam, d.i. iets nieuws tusschen
iets ouds in werken) noodig was, werd zij natuurlijk verricht.
Intusschen is men - op Java over het algemeen nog niet
ingenomen met tweeden snit. Eensdeels ligt de schuld aan
slechte uitkomsten , gevolgen van minder doelmatige behandeling
of van gebrekkige zorgen; anderdeels ontbrak veelal de
prikkel tot zuinigheid met grond. Sinds de contract-aanplan-
tingen jaarlijks met */,3 van de oorspronkelijk gearresteerde
uitgestrektheid verminderen , wordt het aanhouden van 2° snit
meer algemeen. Wij hehhen aanplantingen gezien die in
weligheid niet behoefden onder te doen voor oorspronkelijk
plantsoen ; in suikergehalte winnen zij ’t bovendien, in den
regel, van voorafgegaan gewas.
De meest algemeene mest-specie is boengkil, d. z. de koeken
van uitgeperste katjang (Arachis hypogaea). Daarneven komen
guano, compost, asch, zwavelzure ammonia, diverse kunst-
mesten enz.
Meer en meer leerde men inzien dat den gronden dient
teruggegeven, wat hun onttrokken werd ; nemen zonder geven
is uitputten en elke roofbouw, hoe voordeelig hij voor ’t
oogenblik schijnt, leidt tot moeielijk herstelhare verarming, —
straft zichzelven.
Rietstokken laten hij verbranding omstreeks 0.03°/o asch
achter, — rietbladen 0.20 ä 0.30°/o. Rekent men een bouw
geslaagd riet op 50000 kilo’s stokken en op 20000 kilo’s
hladeren, dan zal door dezen alzoo niet minder dan 650 kilo’s
anorganische voedingstoffen uit den hodem zijn getrokken. De
cijfers zijn sprekend en vele ondernemers hebben dan ook
hegrepen dat die asch zooveel mogelijk moet worden terugge-
voerd op de velden, terwijl ook menige andere afval der
fabrieken dienzelfden weg van vergoeding opgaat.
Dat de verschillende mestsoorten niet denzelfden invloed
uitoefenen op qualiteit en quantiteit van het riet, mag veilig
worden aangenomen, al onthreken ook nog de positieve gegevens
voor vaste uitspraken.
Van voortschrijdende ervaringen en vergelijkende proefnemingen
mag zeer zeker een voordeelige ontwikkeling nog
verwacht worden in zake cnltuur; maar onmiskenbaar ook
is het feit, dat met betrekking tot de keuze van rietsoorten
en van de meststoffen, passende voor deze en voor den bodem ,
nog zeer veel te doen overblijft.
De oogst van liet riet.
Op de uitkomsten der suiker-fabricage oefent een niet geringen
invloed, de tijd van het oogsten. Onrijp riet heeft zijn
maximum-gehalte nog niet hereikt; zijn sap is bovendien van
een geaardheid die een makkelijke afzondering van de suiker
in den weg staat. De physiologische beteekenis der rietsuiker
voor de planten is wel niet met zekerheid te hepalen, maar
op goede gronden mag men vermoeden, dat zij, evenals het