
Arabieren brachten de rijst naar Europa over en door
Europeanen werd zij weder in Amerika bekend en verbreid.
Tegenwoordig verbouwt men haar in Indië, China, Japan,
den 0. I. Archipel, de Philippijnen, in Centraal- en Zuid-
Amerika, in Afrika en het Zuiden van Europa.
Dat aaTi hare teelt zulk een uitbreiding kon gegeven worden,
is zeker te danken aan dc omstandigheid dat de rijst,
hoewel een hcoge temperatuur ter harer ontwikkeling eischende,
als éénjarig gewas te kweeken is en de enorme verscheiden-
lieid van hare soorten, die verschillende tijdruimte ter rijping
vorderen, eene ruime keuze veroorlooft ook van streken met
een meer matige luchtgesteldheid, zoo men er slechts verzekerd
kan zijn van voldoende, doorloopend warme perioden. ff
De hoedanigheid van den grond, de ligging daarvan boven
het zee-niveau, de klimatologische gesteldheid der streek, de
cultuurwijze e. a. m., zijn te samen en afzondeiJijk van grooten
invloed op den groei en den voor de zaadrijping benoo-
digden tijd. Ook mag men veilig aannemen, dat zij overal
aan het gewas een eigenaardig lokaal karakter gegeven hebben
en derhalve, afgescheiden nog van de natuurlijke gevolgen
van kruising, van lieverlede de eindelooze variëteiten moesten
geboren worden, die plaatselijk hare benamingen ontvingen,
waardoor volkomen overeenstemmende maar van verschillende
ff In de koudere gedeelten van Noord-Amerika komt zelfs een
Avilde, z. g. Indianen-rijst voor. In 1870 nam men daarmede
proeven in den plantentuin van Berlijn. Deze rijstsoort, Zizania
aquatica, gelijkt meer op riet, waarvan zij zich echter door zachter
bladeren onderscheidt. Zij groeit in moerassen, wordt 1—1%
meter hoog en zaait zich zelve zoodat men beweert haar cultuur
in 3 à 4 jaren een moeras kan droog leggen. In den herfst uit-
gezaaid, rijp t dit gewas in Augustus. Voor papier-fabricage zou
h e t zeer aan te bevelen zijn. Droge zaden ontkiemen moeielijk
meer, ontwikkelen althans voor zooverre de proefnemingen getuigden,
geen volkomen planten.
plaatsen afkomstige variëteiten, zelden door dezelfde namen
zijn aangewezen.
De groote verwarring daardoor ontstaan, ontslaat ons van
elke poging tot classificatie. Zoodra de cultuur met meer
zorgen behandeld wordt, met name de keuze van het zaad
meer algemeen de aandacht trekt, zal de kruidkundige het
wagen kunnen eene behoorlijke rangschikking en beschrij-
ving, op botanische kenmerken steunend, te aanvaarden.
Voorshands moeten wij ons blijven hepalen tot de onderscheiding
der hoofdtypen, die gebracht worden kunnen tot
1® Oryza sativa, de padi daleni of djero, die als de edelste
bovenaan staat en dan ook bij voorkeur op de sawahs verhouwd
wordt. 2® Oryza praecox of vi’oege rijst, die op
gelijke wijze wordt gekweekt maar vroeger rijpt, minder
oplevert, zoowel in qualiteit als in quantiteit. 3® Oryza
montana of bergrijst (padi of pari tggal) die verbouwd wordt
op droge gronden, meestal in de hergstreken. 4® Oryza
glutinosa of kleverige rijst (kgtan of poeloet), die men zoowel
op droge als op natte gronden verbouwt en zich onderscheidt
door een groot gehalte gluten (kleefstof) waardoor
zij hij het koken of stoomen kleverig wordt en den welver-
dienden naam van meer voedzaam te zijn heeft.
In al deze hoofdtypes merkt men nu tallooze vei'scheiden-
heden op, als in witte, roode en zwarte kleuren en den
vorm van beharing of wel het gérais van deze. Naar den
meerderen of minderen tijd voor de rijping van het zaad
vereischt, onderscheidt men ze voorts in padi dalem, p. ten-
gahan of tjërëh en p. gèndjah. ff Zooals nu de verschillende
soorten vermoedelijk haar oorsprong te danken hebben aan
de hiervoren genoemde redenen, is het zeker dat zij met
ff Dalëm wordt in het algemeen gezegd van gewassen die niet
spoedig vruchten afwerpen, terwijl gèndjah betrekkelijk vroeg rijp
en tengahan tussclienbeide beteekent. Niet alleen op de rijst maar
ook op de maïs, de kokos e. a. m. past men de benamingen toe.