
Op de particulière landerijen werkt een veertigtal fabrieken ;
daaronder zijn vele zeer primitief ingericht en van weinig
beteekenis. De landheeren hehhen zich omtrent de beschikking
over de houwgronden en de werkkrachten, met de bevolking
te verstaan. De cultuur zoowel als de fabrieks-arheid behooren
geheel en al op het beginsel van vrije overeenkomsten te
rusten, zich voegende naar de algemeene verordeningen en
de speciale reglementen voor die landen.
Op huur- en erfpachts-gronden telt de suikercultuur 10
ondernemingen, resp. 2 en 8. Ook hier geldt het beginsel
van volkomen vrijheid; de huurders en erfpachters kunnen
echter geacht worden onder betrekkelijk günstige omstandigheden
te verkeeren in zooverre zij al dadelijk de vrije beschikking
hebben over een zekere uitgestrektheid gronden. Zijn
deze ontoereikend voor een rationeelen wisselbouw, dan kan
in den regel, door tijdelijken omruil van aangrenzende grond-
stukken, aan inlanders hehoorende, in de behoeften voorzien
worden.
In de Vorstenlanden is de suikercultuur van jeugdige dag-
teekening en veelal in de plaats gekomen van indigo- en
tahaks-teelt, waar deze op den duur minder loonend werd.
Van den aanvang af zijn de ondernemingen e r , over het geheel,
ilink opgezet, meer in overeenstemming met de eischen des
tijds. De huurders zijn aan speciale reglementen op de land-
verhunr in de Vorstenlanden gebonden. In Djokjakarta werken
thans 18, — in Soerakarta 24 fabrieken; onder deze laatsten
komen er 2 voor die in eigendom behooren aan den onaf-
hankelijken Prins Mangkoe-Negoro.
Ruim 50 fabrieken, waaronder zeer kleine en primitieve,
worden gedreven door z. g. vrije overeenkomsten met de bevolking.
Alleen de gebouwen en de terreinen waarop zij
sta an , kunnen gelden als eigendommen van de ondernemers,
Jaarlijks moeten deze de gronden, voor hun aanplant henoodigd,
van de bevolking huren en met deze ook zich verstaan omtrent
al wat den arbeid op het veld en in de fabriek hetreft.
Onder de günstigste omstandigheden verkeeren de gouver-
nements-contractanten. Het hestuur laat de grondstof kweeken
en heschikt daartoe over de noodige werkkrachten en de beste
gronden. Het hesproeiings-water staat vóór alles ten dienste
van de rietvelden, terwijl de vrije ondernemingen of plantages
het dikwijls ontberen moeten omdat, ten hunnen aanzien, veel
meer rekening gehouden wordt met de belangen van den
landbouw der bevolking.
Zoodra het riet rijp is, houdt — ingevolge de wet van
1870 — de bemoeienis van het bestuur op. Van nu aan heeft
de contractant zelf te waken voor zijne velden, die binnen
een bepaalden tijd ontruimd moeten zijn; het snijden, ver-
voeren en verwerken van het riet, mitsgaders aile werkzaamheden
tijdens en na de fabricage, komen ten zijnen laste en
vallen onder zijne persoonlijke zorgen. Vóór de in werking
treding van genoemde wet was dat anders en hleef het hestuur
steunen ; maar toen ook hadden de fabrikanten niet de
vrije beschikking over al hun product, gelijk heden het geval is.
Zij kunnen daarmede nu naar goedvinden handelen, betalende
een vasten cijns aan den lande en een zekeren prijs aan grond-
huur en cultuurarheid, die telkens voor den tijd van vijf
jaren wordt bepaald en vastgesteld. Slechts in hizondere omstandigheden,
en dan nog onder hezwarende voorwaarden,
kan het bestuur te gemoet komen in de hehoefte aan arbeids-
krachten. De wet van 1870 was een groote stap naar verhe-
tering, in zooverre zij nl. de ondernemers heeft genoodzaakt
zelve om te zien naar middelen en op eigen initiatief te steunen
, terwijl zij de bevolking onthief van zware lasten, die zich
vooral openbaarden in de vrij willekeurige beschikking over hun
tijd, hun transportmiddelen enz. H a a r grootste haat echter ligt
in het feit dat zij ¡de gedwongen cultuur geleidelijk beperkt,
totdat deze — in 'l890 — geheel en al opgeheven zal zijn.
Aan de contractanten is een ruime tijd van overgang en voor-
hereiding tot volkomen zelfstandig hestaan gegund. Naarmate
de gedwongen aanplantingen afnemen, tracht men gaande-
18