
een grondig en volledig overzicht van de trapsge'wijze ontwikkeling
der cnltuur en der kennis van de kinaplanten zelve;
het materiaal in het Koloniaal Museum kan getuigenis afleggen
van beider hoog standpunt.
Op Java aangekomen, werd Hasskarl belast met de verdere
zorgen voor de teelt der kina; de regeering kende hem daarbij
rang en titel van adsistent-resident toe, terwijl van hunne
zijde de Staat der Nederlanden en Z. M. onze koning, een
openlijk blijk van erkentelijkheid en van hulde gaven door
de benoemingen tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw
en tot Kommandeur van de Eikenkroon.
Van de zaden, door Hasskarl vooruitgezonden tijdens zijn
verblijf in de kinastreken, waren intusschen op Java reeds
verscheidene plantjes gewonnen; de door hem persoonlijk
meegehrachte individúen vonden dus hier reeds stamgenooten
en aanverwanten. Met dit feit van vestiging was nochtans
het cnltuur-vraagstuk in zijn ganschen omvang niet tevens
opgelost; integendeel ving nu eerst een strijd aan over de
kinasoorten en de cultuurbeginselen, die jarenlang geduurd
heeft en van weerszijden niet zonder hartstocht gevoerd is.
Binnen de lijst van dit overzicht behoort de ter zake gevoerde
polemiek niet; wij znllen ons derhalve zooveel mogelijk hoiiden
aan de historische feiten, chronologisch geordend. I;
In 1852 was Java in het bezit gekomen van een kinaplant,
een ware C i n c h o n a Ca l i s a j a , gewonnen uit zaad door
Weddell verzameld in Amerika (zie bladz. 150). De van die
eerstelinge genomen stek en de van deze weder gewonnen
loot, maakten tot 1866/68 den roem en den trots uit van
den botanischen tuin te Tjibodas, gelegen op het Oede-
gehergte, boven het liisthuis Tjipannas. Hasskarl had zaden
') Een korte, zakelijke schets van de geschiedenis der Idnacultunr vindt
men o.a. in ons werk: De O.-I. cultures, in betrekking tot handel en nijverheid,
in 1880/81 te Amsterdam versehenen hij J. H. de Bussy.
verzameld van C. Ca l i s a j a , C. ova t a , C. amy g d a l i -
fol i a . C. pub es cens en planten overgebracht van Cal i s
a j a en van ovata. De zaden waren ten deele te Tjibodas,
onder Teijsmann’s zorgen, voor een ander deel in de Nederlandsche
botanische tuinen te kiemen gelegd. De in Nederland
daarvan gewonnen plantjes werden in het najaar van 1855, per
zeilschepen Minister P a h u d , kapitein W. Pfeill en per Cortgene,
kapitein Rijken, naar Java overgehracht. Junghuhn maakte
de reis op eerstgenoemden bodem mede en kon dus persoonlijk
zijn 55 Ca l i sa j a , - 88 ovata- en 6 lanci fol ia-plan-
ten, die in 4 Wardsche kisten geplaatst waren, verzorgen.
Deze hezending kwam dan ook in redelijken toestand over;
van de aan Cortgene toevertrouwde plantjes stierf het meerendeel
gedurende de reis.
Wij teekenen hier al aanstonds aan, dat de Cal i saj a-
plant van Parijs en de gelijknamingen van Hasskarl’s missie
afkomstig, de stamhoomen werden van de later als Cinc
h o n a Ca l i s a j a J a v a n i c a onderscheiden kinasoort. Het
is noodig dit te weten omdat men anders allicht verward zou
raken met de afstamming van kinazaden die, onder denzelfden
naam C. Ca l i s a j a , in vervolg van tijd meermalen uit
Amerika en Britsch Indie zijn verkregen en in hun ontwikkeling
een onderling zoo afwijkend karakter droegen, dat
men ze, ter onderscheiding, naar hun af komst heeft genoemd
C. Ca l i s a j a S c h u h k r a f t , C. C a l i s a j a Le d g e r en
C. Ca l i s a j a angl i ca. Won men aldus allengskens vier
hoofdgroepen van Cal i sa j a-planten, de kruidkunde nochde
scheikunde mochten zich met deze eenvoudige, niet genoeg
verklärende indeeling, tevreden stellen.
Elke groep toch omvat, in weerwil van haar schijnhaar
typisch karakter, onderling goed weêr te onderscheiden vormen
en de gelijke vormen geven niet het recht om te besluiten
tot een ahsoluut gelijke scheikundige samenstelling. De
complexiteit is groot en leidt daardoor allicht tot verwarring.
Gelukkig hehhen de voortschrijdende ervaringen en de weten-
I I