Een paar uren later zat ik op de knie de aanteekeningen van
den dag bij te schrijven, omringd door eene groote menigte
mede-gasten, toen ik deze eensklaps zag opstaan, terwijl Ph il ip
mij kwam toefluisteren // hamed-e l -beg.” Yöor ik den tijd
had op te zien, stond de Prins reeds voor mij. Hij kwam mij
een bezoek brengen, onder de betniging van duizend veront-
schnldigingen, dat bij mij door het overgroote aantal van lo-
geergasten niet beter had kunnen ontvangen. Wij zaten neder
op mijne sejedi ; een aantal hofgrooten en ook de zestig sjechs
vormden eenen wij den kring om ons henen; pijpen en koiSj
waren in een oogwenk en train; en met p h il ip ’s hulp, die
voor ons zat en wiens kleine, git zwarte oogen, schitterden
van hoogmoed wegens de belangrijke roi, die hij hier had te
speien, was ik weldra met hamed-e l -beg in een druk gesprek
gewikkeld. De Prins is iemand van gevorderde j aren, mij dacht
ongeveer 60, lang van gestalte, bruin van gelaatstrekken, een
groote haviksneus en een paar oogen, wier sluwe nitdrukking,
naar ik mij voorstel, iedereen moet treffen, die hem voor de
eerste maal mag aanschouwen. Nogtans schijnt iiamed -e l -beg
van nature zachtaardig te zijn, waardoor hij eene vriendelijk-
heid bezit, waarover ik, wat mij betreff, in het onthaal dat ik
ten zijnent genoot, niet anders dan met grooten lof mag gewagen.
Ons gesprek, op zieh zelf genomen, was missschien niet
bijzonder belangrijk; dit volk heeft daartoe te weinig kennis
en zucht naar kennis. Hun geheele leven is eene aaneenscha-
keling, eene opvolging van oogenblikkelijke indruklcen, zoo
wel in het individuele als in het maatschappelijke. En toch
vond ik bij hamed-e l -beg eene mate van wetenschappelijke
informatie, gelijk ik tot hiertoe nog niet onder de inlanders,
groot of klein, had aangetroffen. Dat mijne komst te Tibnin
zijne nieuwsgierigheid opwekte, laat zieh denken. Hoe schuins
keek zijn wantrouwend oog mij ter zijde aan, toen p h il ip hem
vertolkte, dat geographische en topographische onderzoekingen
mijn streven waren. De firman werd nog eens voor den dag
gehaald ; ja, daar stond hetzelfde in vermeld : van de v elde-beg
(zoo was mijn titel in het Turksche sfuk geschreven) kwam
om het land te bereizen en op te meten, en de verschilfende
autoriteiten hadden hem daartoe allen mogelijken bij stand te ver-
leenen, een bij stand en detail vermeld. Maar de eenvoudige
reiziger, met zijn kinderlijken tolk, had niets van het pompeuse
uiterlijk eens begs. Dat wilde er bij hem maar zoo niet in.
En waarlijk het verwonderde mij niet, vooral bij de gedachte
hoeveel de Oosterling aan uiterlijke praalvertooning hecht. Even-
wel hamed-e l -beg kuste des Sultans naam-cijfer, boven den
firman gesteld, en lag het document daarna op zijn hoofd, om
daarmede te betuigen, dat hij zijn hoofd ten waarborg stelde
voor de uitvoering van het aan hem gegeven hoog bevel. Toen
haalde ik mijne kaarfen voor den dag, toonde hem het opme-
tingsinstrument, wees hem hoe ik daarmede te werk ga, en
eene zee van approuverende woorden als tajib, (goed), maloum
(onbetwistbaar), enz. yolgden, terwijl de achterdochtige wolk van
des Prinsen aangezigt verdween. Eenmaal met dit onderwerp
bezig, lief ik de günstige gefegenheid niet voorbij gaan, om eene
menigte vragen aangaande de Belad-JiesjaraJi voor te leggen,
en zie daar! niet alleen de beg gaf mij alle mogelijke geo- en
topographische inlichtingen, maar de oude sjech’s, die mij eerst
zoo wrevelig hadden zien binnen komen, meenende dat mijn
bezoek met de rekrutering hunner jongelingen in het naauwste
verband stond, thans gerustgesteld door het voorbeeld van hunnen
Yorst, begonnen te wedijveren wie hunner mij maar de meeste
oude dorpen, ru'xnen en dergelijken zou opgeven, zoodat ik
moeite had het alles met pen en inlct bij te houden. Ten
laatste nam de oude beg zelf papier en schrijfgereedschap en
teekende mij zijn onderhoorig gebied met den Litani-stroom en
menigte van oude kasteelen af, opdat mij toch geen onduidelijk-
heid dienaangaande zou overblijven. Yerbeeld u nu niet, mijn
vriend! dat deze geographische les maar zoo dor en droog toe-
ging: neen, ik moest gedurig in mij zelven lagchen over al
het Arabisch hoffelijk ceremonieel, waarmede de wetenschap werd
behandeld. Ik dacht dat p h il ip mij soms voor den gek wilde
houden, zoo veel complimenten, en van zulk een mij vreemden
aard, bragt hij mij onophoudelijk van des begs lippen over.
’t Yerleidde mij zelfs om nu en dan de poetische zegenwenschen
met iets soortgelijks te beantwoorden, waarop dan gewoonlijk
eene buiging van des begs zijde volgde, met de hand op het
hart. Onder dat alles waren de pijpen, nargila’s en tsjabouk’s,
steeds gaande, niet alleen individucel; maar ook, naar de wetten
der welleveridheid, van mond tot mond, althans tusschen de
beide b e g s , den beg van Tibnin en den reizenden b e g , en
sommigen hunner hoogste omzittenden. Gij walgt misschien bij