ter onmogelijk; de achterdochtige inlanders kumien maar niet
begrijpen, wat toch de Europeanen dry ft dit land en vooral
zijne ruinen te bezoeken. Zij denken dat het of om de ont-
dekking van verborgen schatten te doen is, of om de nerve
der voorvaders” — zoo noemen zij het — in oogenschouw te
komen nemen; daar, volgens hnnne profetien, het land eerlang
aan de Christenen zal worden terug gegeven. Beproeft men
nu om den een of anderen puinhoop met spade en pikhouweel
te naderen, dan wordt hetgeen hunne verbeelding hen voor-
spiegelde in werkelijkheid veranderd, en roofgierigheid verrijkt
zieh reeds bij voorraad met den gewaanden ontdekten schat,
waarvan een volksoploop alras het gevolg is. Ik was dus tot
mijn leedwezen gedwongen, de ontdekte besloten sarcophagen
vooreerst nog in hunne rustplaats te laten.
Een oplettend beschouwer zal voorts weinige stappen in
Sidons onmiddelijke omstreken doen zonder niet het een of
ander archeologisch fragment te ontmoeten; kleine vierkante
stukjes vloermozaik, brokken marmer, graniet en romeinsche
potscherven bedekken als het ware den grond.
Beeds dikwijls heb ik gewenscht gindschen op zichzelven
staanden kegelberg Rummiet Roum, aan den voet van den ei-
genlijken hoofdketen des Libanons, 5 nren ten oosten van
Sidon te gaan bezoeken. Mij dunkt, dat ik daar een bij uit-
stek günstig observatiepunt zal hebben, en een der gasten van
Dr. van d u c k ' s avonden bevestigt mij daaxin door deuitdruk-
king: //gij overziet van daar de gansche schepping.” W il l iam
Th omso n , een liefhebber van soortgelijke uitstapjes, biedt zieh
aan, mij als tolk te vergezellen. Zijn vader is vriendelijk ge-
noeg ons een’ geschikten inlander mede te geven, die met de
namen der dorpen en rivieren goed bekend is. De eerste och-
tend de beste, dat het weder een droogen dag belooft, hoopik
dit togtje te volbrengen.
28 December.
Nog te Sidon. In deze laatste dagen echter wat meer mo-
biel dan te voren, en misschien is er spoedig kans om naar
Hdsbeiya te vertrekken. Ook den Rummiet Roum heb ik be-
zocht. Daar moet ik n maar eerst wat van verhalen.
Het weder was eenigzins dreigend, doch wij waagden het er
op, w il l iam Thomson en ik, vergezeld van twee inlanders en
een mukhari, te voet, die den met onze veldbedden en mond-
kost beladen muilezel voor zieh uit dreef. Door de tuinen
van Sidon, over de kleine beek Nahr-el-KemU ging het, de
heuvelen op, steeds oostwaarts voort. De weg lei dt door ver-
scheidene dorpen, is echter niet belangrijk, tot dat men het
dorp Ferain gepasseerd heeft. Hier omstreeks wordt het land-
schap stouter: men daalt in eene steile vallei af, waar men om
de groote steenklompen verpligt is af te stijgen en zijn paard
bij den toom te leiden. Aan gene zij de klimt men tusschen
rotsen en struiken weder op. Naar mate men hooger stijgt,
schijnt de kegelberg van Roum te wijken; nogtans ruim een
uur voorbij deze vallei ligt het dorp aan de ZW. zijde des
bergs, wiens top men van daar in een groot half uur kan be-
reiken. Toen wij Roum naderden begon het zwaar te regenen.
Het was nog vroeg, eerst 4 ure na den middag; doch het
ongunstige weder brak den togt voor dien dag af, en wij mogten
ons gelukkig achten bij den ouden abotj m ilk am , een kennis
van den Heer Thomson , eene gastvrije schuilplaats te vinden.
De vriendelijkheid dezer dorpelingen was mij zeer opvallend.
Wij waren nog niet half gereed met het afzadelen der paarden
en uitpakken van onze bagage, of nieuwsgierige bezoekers
kwamen reeds opdagen. In dorpen gelijk Roum, en gelijk de
meesten in dat land, uit een’ kleinen digt in een gedrongen
hoop huizen bestaande, gaat een nieuwtje spoedig rond; en
een bezoek van //Erandsji’s” (Europeanen) is in dit ver van
den grooten pelgrimsweg gelegen oord nog eene bijzonderheid.
De bevolking is hier meerendeels Grieksch-Catholiek.
Om niet al te onwillend te schijnen, haastten wij ons zoo
veel mogelijk met het nuttigen van het meegebragte middag-
maal, brood en koude kippen, waartoe de ligchaamsbeweging
en de koele, fijne berglucht ons een hartelijken eetlust hadden
bereid. Inmiddels stond de' theeketel te vuur, midden in het
vertrek, op eene stookplaats met takkebossen, waarvan de rook
de kamer, of laat ik zeggen het huis, want het geheele huis
is ¿dne groote langwerpige vierkante ruimte, vervulde.
Bondom het vuur namen de binnenkomende gasten plaats.
Wij zetteden ons in hunnen cirkelneder, op oosterschewijze, met
gekruiste beeuen, zoo goed wij konden. Nu en dan kwam er