Birlcin, op eenen hoogen heuvel f uurs ten westen van Benin,
voorbij was, en nog een half nur later nabij Kefr-Koud, het
oude Caper-Cotia kwam, steeds in dezelfde rigting voortgegaan
zijnde, scheen xnij de reis naar Atil of Kanir heden te lang
toe, en op raad van abou monsouk , een ouden Sjech met een
grimmig gezigt, dien de metzellim van Benin mij als gids had
mee gegeven, sloegen wij van Kefr-Koud zuidwaarts om naar
Samaria, of zoo als het thans heet Sebuste. //Een groot uur
aan deze zijde van Samaria,” zeide hij, //is het dorp Sileh,
een aanzienlijk vlek, welks inwoners beter zijn, dan die van
menig ander dorp in de Ijebel-Nahlous; daär zult gij een goed
verblijf hebben, en kunt vervolgens uwe koersen nemen zoo
als gij wilt.” Ik liet mij bepraten, ook ten deele omdat de
weg van Kefr-Koud naar Sileh een pad is, dat ik door andere
reizigers niet vond opgegeven, een pad toch wel der moeite
waardig om onderzocht te worden, daar hier de grootewegvan
Samarie naar Taänaeh en Megiddo moet geloopen hebben, dezelfde,
welken jo s ia met wagenen en ruiteren van Beruzalem
naar Esdrelons1 vlakte is gevolgd, toen hij eabao necho te
gemoet ging, om nimmer levend van daar weder te keeren.
Bij de ruine van Asafi, tien minuten O. van Kefr-Koud, werd
tot deze koersverandering besloten. Wij bevonden ons hier aan
de N. zijde van eene lange vlakte, die naar het WZ W. afhelde,
een wel bebonwd plateau, dat ons f uurs nam om het over te
steken. Geen dorpen lagen aan den weg; maar op eenigen
afstand ter regterhand zagen wij er verscheidene, äl naarmate
dat zieh in het voortrijden de bergen voor ons oog openden.
Arabi, Keferit of Kefr-IBarit en Bafed, zijn de voornaamsten.
Eene heuvelenrij sprong nu, van het oosten körnende, in de
vlakte. Achter deze, dat is aan de Z.zijde, zag ik een grooten
tel, op slechts weinige honderde eilen afstands van onzen weg,
met ruinen bedekt en een brok van eene, op bogen gerust
hebbende, oude aquaduct. Ik vroeg abou monsoue naar den
naam van dezen tel en kreeg tot antwoord : //haida Dothan,”
(dat is Dothan).
— Dothan, vroeg ik, Dothan?
— Nahm; Dothan, Dothan, Dothan! schreeuwde de korze-
lige Sjech, als was hij beleedigd dat ik hem niet voetstoots
wilde gelooven. Mijn oogmerk met de herhaling der vraag
was, om hem den naam te doen herhalen, daar het vinden
van Dothan eene bijzonderheid was, waaromtrent ik door eene
juiste naam-opgave volle zekerheid verlangde. Hoe het moge-
lijk is, dat de Kruisvaarders, en, in navolging van hen, de
middeleeuwsche reizigers, Dothan naar de N.zijde van de vlakte
van Esdrelon hebben verlegd, waar tegenwoordig het dorp Hat-
tin , .tusschen Tiberias en Nazareth wordt gevonden, mag ons
wel verwonderen. Werd dan de H. Schrift in het geheel niet
onder hen gekend? Uit het XXXVII. hoofdstuk. van Genesis
blijkt immers duidelijk (vers 17-36), dat Dothan aan de groote
karavanenweg lag van Qilead naar Egypte. Aan de zuidzijde
van het Gilboa gebergte, door eene breede en gestadig, doch
niet bezwaarlijk, klimmende vallei, komt men van de Oost-Jor-
daanstreek längs dezen weg het gemakkelijkst naar de vlakte
längs de Middellandsche zee. Aanwijzing genoeg om hier
Dothan te zoeken, hetgeen tevens (volgens vers 14-17) binnen
eenige weinige uren afstands van Sichern moest gevonden worden.
Daarenboven blijkt uit de geschiedenis van het beleg en
de verlossing der stad Bethulia 1) dat Dothan, of gelijk het
daar genoemd wordt Dothaim, en Bethulia sleutelvestingen waren,
nabij de vlakte van Esdrelon, die den voornaamsten toegang
naar het gebergte van Efraim en Budea verdedigden. E usebiu s
en HiEBONiMUS hebben Dothan 12 mijlen (Bomeinsche) opgegeven
ten N. van Samaria, hetgeen wel met de waarheid
overeenkomt. Desniettegenstaande heeft men honderde van jaren
beweerd, dat Dothan in Galilea, en Bethulia dus ook daar
gevonden werd. Eenmaal deze steden .daar gelegd hebbende,
was het natuurlijk, dat men er digt bij eene put aanwees,
waarin jo z e f door zijne broeders werd nedergelaten. En op-
merkens waar dig is het, dat de oorspronkelijke naam van Dothan
op de regte plaats door de Arabieren is bewaard gebleven,
terwijl de overlevering blijft volhouden, dat tusschen Safed en
de ruinen van Tel-Hum aan de Galilesche zee, bij de Chan Bubb
Yousouf de put is, waarin de vrome jongeling op het punt was
van om te komen. Welligt staat daarmede de naam van Bisr
benat Yakoub, nde brug van jakobs dochteren” in verband,
een naam voor de. brug over den Bordaan die hier nabij gevonden
wordt; terwijl uit het Bijbelverhaal toch blijkt, dat
jakob een goed eind wegs ten zuiden van het ineer van Tibe