Ik had verwacht na zulke lange toebereidselen groote zaken
te zullen ontmoeten ; maar het is mij gehleken, dat het hoogste
wat men bij deze inlandsche heeren heeft te wachten, in eene
mat bestaat waarop een paar kleine karpetten, (sejedi’s) en kus-
sens zijn uitgespreid, om zieh op neder te zetten. De huisheer
haalde een groot aarden komfoor met gloeijende houtskolen, om
ons te verwarmen ; koffij en pijpen volgden, en na verloop van
een groot uur, een uur van ängstige vrees dat mij de honger
en afgematheid zou doen flaauw vallen, bragt men ons een
dind binnen van Arabisch plaat-brood, olijven en een paar
gebraden eijeren, met drinkwater à discretion, ’t Was zoo in
alles te bemerken, dat de gastvrijheid niet van harte ging;
daar tegenover waren onze ligehamelijke behoeften juist nu zoo
groot, en wij, in hare halve bevrediging, weinig van dankge-
voel doordrongen, over het goede dat ons te beurt viel. Konden
we ons altijd levendig voor oogen stellen, dat eene halve bevrediging
geen bevrediging is voor den nooddruftige, hoe veel
ruimer zouden vaak onze harten zieh openen. Na den maaltijd
kwamen nog eenige bezoekers het gezelschap vermeerderen, en
de beide prétentieuse jongelingen begonnen met M. Thomson
een levendig gesprek. Hier bleek het, wat het groote struikel-
blok tusschen hen en ons eigenlijk was. Die heeren hadden
ons terstond voor Engelschen (en dus naar hun denkbeeid voor
Protestanten) aangezien, en zij waren Jeden van de Grieksche
kerk. Daar zat de wortel der bitterheid. Toen ze den heer
THOMSON uitvroegen en vernamen, dat hij een zendeling was,
vatteden ze eerst regt vuur. Nu meenden ze, zouden ze eene
fraaije gelegenheid hehben om den Protestant van zijne dwaal-
begrippen te overtuigen ; maar de voorzigtige broeder Thomson
gaf aan die uitdaging geen gehoor, en toen ze nogtans voort-
gingen met allerlei vragen, bv. waarom of de Protestanten geene
schilderijen van heiligen aanbidden, waarom of ze in geen va-
gevuur gelooven, en zoo al meer, snoerde hij hun den mond
met de eenvoudige vraag, wat men gelooven moet, het Woord
van God, dat zulke praktijken verbiedt, of het woord des menschen,
dat ze verordineert ?
De namen van twee ruinen, die wij tusschen Jathir en Kana
hadden gezien, kregen wij hier te verstaan. De eene heet Äiyeh
en ligt ten Z. van het dorp SedaMn, aan den grooten weg,
längs welken wij waren gekomen, en de andere Bousejoud niet
ver ten N. van Äiyeh. In beide plaatsen ziet men groote
steenen deurposten en andere zeer oude overblijfselen van steden,
weleer op hoogten gebouwd.
Een gids, dien wij den volgenden morgen vroeg naar Tyrus
aannamen, bragt ons op 1 uur afstands van het dorp, ter zij de
van den weg naar eene rotsmassa, waarop onderscheidene beeiden
en figuren waren uitgehouwen. Broeder Thomson hield
ze voor Phoenicische, ik beken er geen kennis van te hebben,
en wat mij nog meer spijt, ze in het voorbijgaan zoo maar niet
met twee potloodstreken te hebben kunnen afteekenen. Zeblij-
ven dus het onderzoek van latere reizigers aanbevolen. Een
half uur van Kana ontmoetten wij de ruine el-Chusneh, van
waar men een uitgestrekt gezigt heeft over het omliggende
heuvelland, zonder dat andere heuvelen, gelijk bij Kana het
geval is, in den weg zijn. Men ziet er Tyrus, een groot ge-
deelte van den Libanon en den Djebel Rihân, den Hermon
in het verre N.O., digfbij in het Z.W. het kasteel van Sjemma
en het grafteeken van Koning h iram , en voorts eene groote
menigte dorpen en ruinen. Het dorp Uanawiëh was het eerste,
dat wij voorbij el-Chusneh passeerden; ook hieromstreeks ziet
men links en regts van den weg oude putten, steengroeven,
kolomstukken en fragmenten van gebouwen, die alles te zamen
bewijzen hoe zwaar bevolkt dit gedeelte van Phoenicië moet
zijn geweest. Het monument van Koning hiram ligt aan den
weg, bijna l i uur van Kana en ruim zoo ver van Tyrus ver-
wijderd. Daar vergunde ik mij den tijd om eene schets te
nemen, terwijl broeder Thomson met het meetsnoer werkzaam
was. Het grafteeken bestaat uit een langwerpig vierkant voet-
stuk van twee lagen groote steenen : het is 14 voet lang, 8f
breed en 6 hoog; daarop rust eene derde laag, van ruim 15
voet lengte, 10 breedte en 3 i hoogte; op deze staat eene afge-
knotte pyramide, uit één enkel stuk gehouwen van 12 voet
lengte 8 breedte en 6 hoogte, die eindelijk door een langwerpig
Vierkanten steen is bedekt van dezelfde dimensiën, doch
slechts 5 voeten hoog; zoodat het geheele stuk circa 21 voet
hoog is. Niets is er dat den voorbijganger van het monument
verwijderd houdt; geen bijzondere heiligheid wordt er aan toe-
geschreven, gelijk aan de tallooze weli’s der Mohammedanen ;
daarom schijnt het mij toe, dat Robinson wat al te sceptisch
is geweest, toen hij er voorbijkwam en het voor eene Moslem