deren werpen, is nu die » muzijkale” Arabische taal, waarvan
wij in ons Westersch Europa zoo veel moois hooren verhalen.
Was het niet, dat onder dien hoop woestelingen er eenigenbij
u kwamen door fraaijer geborduurde rnouw-vesten, rijkere gor-
dels en wij de zak-broeken van gekleurd laken boven de anderen
onderscheiden, en die u in gebroken Engelsch, Eransch of Ita-
liaansch toespreken, gij moest vreezen dit uur van verwarring
nimmer met goed gevolg te zullen doorworstelen. Maar deze
laatste heeren verteilen, dat ze tolken zijn (dragoman’s), die n
in alles teregt willen helpen, hunne tronw, eerlijkheid en op-
lettendheid met geen klein getal certificaten bevestigend. Wie
onder zulke getuigenissen de namen ziet van reizigers, die bij
ons door faam en boeken hoog staan aanges ehr even, aarzelt niet
zulk een tolk terstond in werking te stellen. Ik zou ernuter
uwer informatie, als gij ooit de reis herwaarts doen wilt, wel
bij willen voegen: vertrouw ze niet; vertronw noch de dragomans,
noch de naauwgezetheid van geweten, waarmede hunne
günstige getuigschriften zijn onderteekend; maar dan zoudt gij
mij met regt antwoorden: wat moet ik dan in dien toestand
van hulpeloosheid doen? En dan moest ik weder antwoorden:
geef u maar voor ’t oogenblik aan d’ een of ander dragoman over.
Men kan niet anders. Wat hier te pas komt, is de eerste les
van de lange reeks van ondervindingen door reizigers in het
H. Land zoo dikwijls geleerd, lijdzaamheid. Welnu dan, met
zekere mate van lijdzaamheid kwam ik eindelijk met koffers en
pakkaadje aan wal, gaf den visiteur der inkomende regten, een
welgelijkend portret van dien te Smyrna, een paar piasters1)
en liet mij naar het Hotel de VJJnivers brengen, niet ver van
de haven en thans gehouden door een franschman, den heer
ATJDIBEBiT.
Ik had naauwelijks den tijd mij te verfrisschen en een sober
fransch ontbijt te nuttigen; want de zendeling lawndse, mijn
reisgezel sedéri Smyrna, en te Beyrout ingekwartierd bij een der
N. Amerikaansche zendelingen, had de vriendelijkheid mij te körnen
verwittigen, dat te half tien ure de godsdienstoefening der
W. Amerik. broeders in het Engelsch zou plaats hebben (het is
heden Zondag), een voorregt hetwelk de reiziger siecht in Jeru-
zalem, Damascus en hier genieten kan. Het was mij goed
däär in het eenvoudig kerklokaal in het huis der Zending-
drukkerij, vlak buiten de stad, aan de ZWestelijke poort.
De waardige e li smith preekte voor een zestigtal hoor-
ders, waaronder drie of vier in de kleeding des lands, over
Lukas X I : 13. Ik heb de troostrijke belofte van dat woord
grootelijks noodig; nu meer dan ooit, want sedert ik voet^ aan
wal heb gezet, schijnt zieh alles te vereenigen om mij neerte
drukken. Wat onderscheid van toestand met dien van weinige
uren te voren, toen ik dit land voor ’t eerst aanschouwde! Of
het de wärmte is, of de drukkende dampkring binnen de enge
muren dezer stad, of het armzalig uitzigt van menschen en
woningen, of het verlaten gevoel te midden dezer mij zoo ge-
heel vreemde Oostersche weTeld, of het ruwe, woeste leven dat
mij omringt, ik weet het niet; maar zeker is het, al deze dingen
te zamen oefenen op mijnen geest eenen wonderlijken in-
vloed uit. Men gevoelt zieh hier zoo geheel van alle hulp van
menschen ontbloot; de Europeanen zijn er weinig, en die er
zijn, wedijveren met de inboorlingen om zoo veelmogelijk winst
en voordeel van den aangekomen reiziger te bejagen. Ik heb
al meer dan eens tot mij zelven gezegd, dat ik aan zulke zwarte
gedachten geen oogenblik mag toegeven; maar men heeft goed
theoriseren, ’thelpt alles niets, zoo lang men van oogenblik tot
oogenblik nieuwe ondervindingen opdoet, die aan zulke indruk-
ken steeds krachtiger en krachtiger overtuiging bijzetten. De
onkunde van de Arabische taal, de taal des lands is daartoe
geen kleine bijdrage. Daar. zijn de dragomans, o ja! maar ’t
zijn juist deze, die de reizigers, om zoo te spreken, verladen
en verkoopen naar hunnen wil en die toch geheel onmis-
| baar zijn. •— Kijk ik dan uit mijn raam die rotswanden van
den reusachtigen Libanon aan, die 10,000 voet hooge toppen,
die ik in rVele rigtingen met het opmetings-instrument zal hebben
over te trekken, dan denk ik, wat heb ik begonnen, met
mij te verbeelden dat ik het Heilige Land zou kunnen opme-
ten! Aan de table d’hote - ontmoette ik verscheidene personen,
i die reeds jaren lang in dit land zijn geweest. Een Eransch
koopman van Damascus; handelaars uit Egypte, die over Jeru-
I zalem en Beyrout naar klein Azie gaan; en onder anderen ook
een uitgeweken Poolschen graaf, sedert het jaar . . . . offieier van
gezondheid bij het leger des Sultans: allen te zamen menschen,
die geheel anders redeneren en spreken dan wij het in onze