nam voorts, tot mijn spijt voor eigen nut te laat, dat een der
inwoners van Tyrus eene soort van herberg houdt, waar de
familie C. en ook Dr. K. hun intrek zouden nemen. Reeds
vroeg dezen morgen gewerd mij van daar het voorstel om eene
gezamenlijke overdenking van Gods Woord te houden onder
de schaduw der tamarisk-boomen, bij de oude kasteel-ruine
buiten de stad. Welk een voorregt, en hoe onverwacht!
Wij zaten daar eenige uren bij een, de waardige Mr. crawfurd ,
zijne vrouw en verdere familie, benevens Dr. kalley , en kwa-
men er letterlijk in de ondervinding, die van pa u lu s en de
zijnen wordt beschreven in Hand. XXI. Ook wij, te Tyrus
gekomen zijnde, vonden aldaar discipelen (vers 3 en 4). Onze
ontmoeting was kort, maar onbeschrijfelijk verkwikkend, eene
ontmoeting in den weg van het Evangelie des vredes. Ons
oog zag op het strand, misschien dezelfde plaats waar p a u l u s ,
met de discipelen en hunne vrouwen en kinderen neder-
knielende, heeft gebeden (vers 5). Ook wij mogten den God
en Heer van pa u lu s op gelijke wijze aanbidden, en waar-
schijnlijk zal er, met het oog op pa u lu s opgaan naar Teru-
zalem, (vers 4) waar de Geest hem betuigd had, dat banden
en verdrukking hem wachtende waren, veel overeenkomst tusschen
zijn gebed en het onze zijn geweest, daar wat Mr. crawfu
rd aangaat, hem in den gewonen loop van zaken geen kleine
strijd en tegenstand te Jeruzalem wachten, en wat Dr. kalley
en mij betreft, zoo is ook ons eene gevaar- en moeitevolle reis
voor oogen, waarin ons leven menigmaal. als in onze handen ge-
steld zal worden. P a ulus geloof, en de genade des Heeren,
die hem alzoo versterkte, spraken hier levendig tot ons gemoed.
Daarna lazen en bespraken wij ook de andere gedeelten der
H. Schrift, die over Tyrus handelen, vooral Jesaja XXIII en
XXIY en Ezedt&l XXVI tot XXVIII. De met puin ge-
vulde en aangeslibde haven van Tyrus is letterlijk zoo //ver-
woest dat er niemand meer ingaat (Jes. XXVI: 1 ). Tyrus
hoogmoeds-zonde (Ezechiel XXVIII) was ons eene diep ern-
stige waarschuwing. Vers 18 van Jesaja’s XXIII6 hoofdstuk,
dacht ons, heeft zijne vervulling gekregen in de tijden der
eerste Christenen, toen de Heer er eene bloeijende gemeente
had. Het verwoestings-tafereel van hét XXIVe hoofdstuk is
eene algemeene schilderij van den voorbeeldeloos droevigen toe-
stand, waarin het land nu reeds zoo vele eeuwen verkeert.
Met betreklcing tot de drie genoemde hoofdstukken van Eze-
chiel’s profetie waren wij thans in staat vele stukken in loco op
te helderen. Eindelijk sloegen wij ook nog Matth. XV : 21—28
op. De heuvelen ten oosten der stad, in welker valleijen ook
het onlangs bezochte Kana ligt, de woonplaats dier geloovige
moeder, zijn het oord in het 21e vers de //deelen1) van Tyrus
en Sidon” genoemd. Waar de merk waardige gebedsverhooring
heeft plaats gehad, weet men niet, en ik ben ontsticht geworden
door het vernemen, dat hier of daar de heilige plaats
wordt aangewezen, waar de legende het zoo wil hebben. Ik
zeg ontsticht, want helaas geen plekje is er in het Heilige
Land, door den voet van Gods Zoon of zijne profeten betreden
en door eenig wonderwerk merkwaardig geworden, of het valsche
Christendom, dat zieh onder allerlei vormen van afgoderij open-
baart, heeft met deze plaatsen gehoereerd, heeft er kerken en
kapellen gesticht, steenen voor heilig verklaard en bekwaam
om mirakelen te verrigten, heeft zonden-aflaat gepredikt aan
allen, die zieh derwaarts ter bedevaart begeven en zieh voor
het maaksel van menschenhanden nederbuigen, tot gruwel zelfs
van de Mohammedanen, die het land vertreden. Wel gegrond
was Mr. crawfurd’s aanmerking, hoe wij, bij eene meerdere
kennis, nederziende op den hoogmoed der Tyriers, de Tyriers
ook van het tegenwoordige stadje, behoorden te denken aan het
woord des Heeren: // Zoo in Tyrus en Sidon die krachten waren
geschied, enz.” 3) Verootmoediging heden op nieuw te leeren
uit Tyrus voorbeeld, en bemoediging door dat van de Kana-
nesche vrouw was ons een groote zegen. Hier, waar ik zulks
het minst verwachtte, had mij de trouwe, ontfermende Heer
zooveel heerlijks in den verborgen omgang met Hem zelven en
in de gemeenschap der heiligen bereid.
Mijn arbeid te Tyrus intusschen is afgeloopen. Eenige zig-
zag-toglen in het distrikt Belad-Besjarah liggen voor dehand.
Dit district behoort tot de ons minst bekende gedeelten des
lands, daar de reizigers altijd zijn afgeschrikt geworden om
zieh daarheen te begeven, wegens de woeste geaardheid der be-
volking. Door de ondervinding pas zoo krachtig vermaand,om
niets van eigen sterkte en vermögen, maar alles van den Heer
te verwachten en daarom ook niet te vreezen, mag ik voor