Denk ik daarbij dat ik de plaatsen betreden zal, die door
de voeten onzes Gods en Zaligmakers jezus christtjs werden
gedrukt, een B eih-lehcf/i, Nazareth ^ Galileesche zee-oever, den
Olijfberg en . . . J°rusaient, o ! dan is mij dit voorregt zoo
groot, zoo wonderbaar, dat ik het mij naauwlijks verwezent-
lijken kan. Aan den anderen kant wil ik n niet ontkennen
dat het gevoel mijner bedwelming vergroot wordt door geheel
tegenovergestelde gewaarwordingen. — Ik had altijd wel veel
«•ehoord en gelezen van de verbazende moeilijkheden, waarmede
eene reis in Palestina gaat gepaard; maar het is daarmede als
met alle andere zaken, men moet ze van nabij leeren kennen
om ze te kunnen waardeeren. Zeker, ik ken ze nog slechts
uit de verte; maar reeds vond ik het weinig aanmoedigend, dat
het mij niet mögt gelukken een reis-compagnon te vinden, die
Inst had Palestina mede te gaan opmeten. In Engeland vond
ik in de laatste weken een aantal personen, voornemens het
Heilige land te bezoeken; maar de meesten als pleizier-reizigers.
Opmeten in dat woeste land, te midden dier afschuwelijke be-
volking, onder zulk een brandend klimaat, wie wilde daaraan
denken! Dit is, gelijk gij weet, nogtans mijn hoofddoel:
de gaven, die God mij heeft toevertrouwd, tot Zijn dienst te
besteden; niet het zoeken van heilige indrnkken uit het gezigt
van heilige en toch zoo diep ontheiligde plaatsen, indruklcen,
die wij wel weten dat alleen en uitsluitend het werk zijn van
den Heiligen Geest, onafhankelijk van oord of plaats. Daarom
was het mij bij het ondernemen eener reis, die met Gods hulp
en zegen belangrijk kan worden voor het rijk van chbistüs,
maar die mij uit de verte reeds blijkt zeer groote bezwaren te
overwinnen te hebben, zulk eene behoefte mijzelven zeker be-
wust te zijn van in dezen mvjnen weg den Heer tot mijne
hulp te hebben, of wilt gij het, anders uitgedrukt hebben, in
’s Heeren weg te zijn. En reeds op weg van Brussel her-
waarts ondervond ik eene kleine toepasselijke geloofsoefening.
Wij hadden de spoorbaan reeds tot aan deze zijde van Cr eil
afgelegd, toen ik bemerkte mijn plaatsbriefje en goederenreçu
verloren te hebben. Yolgens het bestaande regiement moest
ik , deze niet kunnende vertoonen, plaats en vracht nog eens
betalen. Dit was nu wel geene onoverkomelijke zwarigheid;
maar toch een onaangenaam reisbegin. Daar zat ik te zoeken
en rond te kijken om het verlorene weder te vinden onder de
uitbundigste betuigingen van deelneming mijner levendig ge-
voelende medereizigers, eenë deelneming, die mij de zaak hoe
langer hoe gewigtiger deed voorlcomen. Noem het dus geen
al te groote zwakheid, mijn goede vriend! als ik u beken,
dat zieh de gedachte bij mij opdrong: ben ik wel in den weg
van den Heer; is dit ongeval geen teeken, dat Hij mij tegenstaat?
Gij zult mij misschien antwoorden, dat mijn ongeval
van niets anders een teeken was dan van mijne onvoorzigtigheid
en mij ook tot niets verder leiden moest dan om mijne
plaatsbriefjes in het vervolg beter te bergen. Nu ja! dat laat
zieh theoretisch uit de verte nog wel zeggen. Maar gering als
de zaak op zichzelve was, zoo gaf het mij toch versterking
van vertrouwen, toen ik na lang vergeefs zoeken, bedaard weer
nederzat, wetende dat de Heer mij tot hulpe was. En ziet,
daar houdt de trein bij het eerst volgend tusschenstation weder
stil. Ik roep een der conducteurs en deel hem het verlies van
het plaatsbriefje mede.
De tijd is kort. Twee woorden slechts.
— D’où venez vous Monsieur? — De Bruxelles.
— Avez vous du bagage? — Oui.
— Combien - de collis ? — Cinq.
— Tenez Monsieur, voila votre billet.
Ik had het interessante papiertje te Creil bij het uitstappen
laten vallen. Deze conducteur zag het vijf minuten later, ter-
wijl de reizigers in het koffijhuis wat gebruikten en redde het.
Een mijner eerste stappen in deze groote stad, was te vernemen
naar de beste reisgelegenheid van hier naar Beyrout, de gewone,
en eenigst geschikte aankomstplaats voor reizigers in het H. Land *).
Aan het Bureau de poste, Bue Jean j. bousseau, hoorde ik
dat er den 1., 11. en 21. van iedere maand van Marseille eene
stoomboot vertrekt via Malta en Syra naar Smyrna, van waar
men dan de Oostenrijksche Lloyd stoomboot neemt over Rhodus
en Larnaka (op Cyprus) naar Beyrout. Deze beide booten staan
echter niet in verbinding met elkander, zoodat men verpligt is
na aankomst met de fransche boot te Smyrna, 8 dagen te
vertoeven, eer de reis met de Oostenrijksche kan voortgezet
worden. Een tweede weg naar Beyrout is met de Marseille-
1) Sedert Julij 1852 bestaat er ook eene geregelde stoombootgemeenschap door
de Fransche booten met Jaffa. Jerusalem-reizigers'maken veel daarvan gebruik.