VAN TYRUS NAAR TIBNIN, ’AKKA EN KHAIEA.
ZIG-ZAG-TOGTEN IN HET WESTELIJK
GALILEA.
Tyrus, Zondag 15 Februarij.
Gij ziet, mijn vriend! uit het opschrift dat het weder mij
begunstigd heeft, om de reis te vervolgen. Het is uog winter;
maar toch begint het voorjaar te naderen. Hier in de vlakte
althans is het veld in al de pracht van zijnen lentedosch ge-
tooid. Toen ik drie dagen geleden längs den grooten weg van
Sidon herwaarts kwam, verstond ik eerst regt de kracht van
de uitdrukking der Schrift // de velden en de heuvelen springen
van vreugde.” Zij zelve bewegen zieh wel niet, maar ze geven
den mensch door hun bloemenkleed, waarmede ze in weinige
dagen zijn versierd geworden, zulk eene blijde gewaarwording,
dat men van vreugde zou willen opspringen. Zelfs de steen-
achtige plaatsen zijn thans verblijd, daar tusschen hare scheu-
ren overal renunkels opschieten en andere bloempjes, sommigen
wit, sommigen geelachtig of rood, aangenaam van kleur en
geur beide. Vele dezer bloemen zijn mij onbekend, maar andere
lagchen mij als oude vaderlandsche vrienden tegen. Nergensheb
ik de wilde anemoon in zoo veel schoonheid en verscheidenheid
ontmoet: van het donker-paarsch tot rozd en wit, en van wit
door het geel naar het vuurrood varierend is er geene kleur,
die men onder deze bloemsoort niet aantreft. Ook eene soort
van rozekleurige verbena is hier zeer overvloedig. Daarbij is
het weder zoo fraai! Geen koude die huiverig maakt, en geen
zonnegloed die verbrandt; maar eene warme temperatuur, aangenaam
door het zachte Z.W. windje uit zee afgekoeld.
Reeds eenmaal met den Amerikaanschen consulairen Agent
bekend, heb ik maar weder bij hem mijn intrek genomen, of-
schoon zijn collega voor Engeland, de heer a ta l la h , mij zeer
zijn leedwezen daarover is komen betuigen, daar Mr. e in n H. B.
M.’s consul te Jervzalem mij aan hem had aanbevolen. Ik
bespeur. nu en dan, dat de Arabische beleefdheids-betuigingen,
in hare soort, voor geene Eransche complimenten behoeven
te wijken. Wat yakoub ’akad aangaat, zoo is zijne receptie
mij ditmaal niet mee gevallen. Waarom, dacht ik, is hij nu
zooveel minder beleefd dan eene maand geleden, toen de heer
Thomson hem bezocht? De mensch heeft ook hier velerlei ge-
daanten naar gelang der omstandigheden.
Ik heb hier veel gemeten, veel geteekend en veel tusschen
de oude ruinen, in en buiten de stad rondgedoold. Had ik
een vaartuig tot mijne beschikking en vrijheid tot weghalen
van hetgeen ik wel wenschte, ik zou u eene geheele lading
van marmer-fragmenten uit het oude Tyrus toezenden, beginnende
met twee reusachtige kolommen van rood graniet, die
hunnen ouden glans nog niet hebben verloren. Zij liggen in
de ruine van de groote Christenkerk aan den Z.O. hoek der
stad. Volgens de beschrijvingen moet die kerk een meesterstuk
van fraaiheid zijn geweest; thans staan er nog eenige stukken
muur van het choor, terwijl de binnenruimte vol is gebouwd
met armoedige huisjes.
Gisteren avond toen ik op het hooge dak van Mr. at tala h ’s
huis bezig was met hoeken te meten, zag ik juist door den
teleskoop van het instrument Dr. k aeley aankomen. Ik her-
kende hem reeds op grooten afstand aan zijne paraplui, een
behoedmiddel tegen de zon, waarvan men zieh hier steeds bedient.
Na volbragten arbeid ging ik hem te gemoet, en trof
hem aan in de bazar. Ik behoef u niet te zeggen, dat ik
blijde was den waardigen man te zien, vooral toen hij mij
mededeelde dat ook de predikant H. cbaw eu bd , met zijne geheele
familie, te zamen negen personen, in aantogt was en den
Zondag te Tyrus dacht over te blijven. De heer cbaweurd
komt uit Engelandy om zieh aan het Evangeliewerk onder de
Joden te Jeruzalem toe te wijden, in verband met het Lon-
densche Genootschap, door hetwelk hij is afgezonden. Ik ver