bische gastvrijheid ons tot afscheid gaf. Wij keerden niet längs
den weg, dien wij gekomen waren, naar Sidon terug, maar
daalden terstond van Roum naar beneden in de, volgens aan-
wijzing van den Aneroid 1000 voeten lager gelegene, vallei
waarin de Nahr-Skani ontspringt, eene groote beek, die bij
Sidon in zee vloeit. Het speet mij, in dit schilderachtige dat
(men zegt hier wadi) niet dagen lang te kunnen vertoeven.
De dennebosschen tegen de okerklenrige hellingen zijn er zoo
fraai, de beek vloeit er zoo liefelijk, de eiken streiken en oleanders
met nog vele andere meer onbekende heesters vormen er
zulk een prächtigen tuin, dat men moeite heeft zieh van dit
tooneel los te maken. Daarbij is er de lucht verkwikkelijk: want
ofschoon veel lager gelegen dan Roum, zoo is men er nogtaiís
op eene aanzienlijke hoogte boven de zee, en van de bergtoppen
aan weérszijden daalt gedurig een koele luchtstroom neder.
Wij volgden de S'kani- rivier buiten de vallei, längs het dorp
Birti, over bezwaarlijke rotsklompen en tussehen de takken
van wilde plataan-boomen, tot aan het gehucht Medjedi\ trok-
ken toen eenen bebouwden bergrug over, naär de Baragout-
rivier, die vlak bij de stad uitwatert, en waren juist in tijds
aan de poort terug om hare deuren nog geopend te vinden.
Eenen anderen togt heb ik gemaakt naar den heuvel van
Surafend. De weg derwaarts is de groote strandweg, door
vele reizigers reeds beschreven. De bergen blijven evenwijdig
met het strand op een half uur afstand voortloopen.
Twee uren van Sidon trekt men door het bed van de Zaharani-
rivier, waar men eene verwoeste brug en de grondslagen van
huizen ziet. Een kwartier uur verder ligt een kleine kunstmatig
opgeworpen heuvel, of tel, gelijk de Arabieren het noe-
men, Tel-el-barouk geheeten, längs welken twee heldere beeken
vlieten. Zeker bemiddeld ingezeten van Sidon, de heer catafalco
, deed hier eene groote chán bouwen en een1 tuin aan-
leggen, slechts weinige jaren geleden; maar zijne liefdadige on-
derrieming schijnt met geen günstigen uitslag hekroond te zijn
geworden. De nog niet geheel voltooide chán ligt nevens den
verwilderden tuin reeds gedeeltelijk ter neder. T u rn er zegt,
dat hier de haven Barone lag. Misschien vergist hij zieh in
den naam Barouk. Ongeveer twintig minuten gaans voorbij
den tel staat de ruine van een Vierkanten toren, waarsehijnlijk
een der wachttorens, die h e l en a längs de kust deed bouwen.
Deze toren is op eene in zee uitstekende rotsbank gebouwd,
die eene kleine haven vormt met de hier breed en vlak loopende
punt van Surafend.
De vele fraaije schulpjes, die ik aan het strand zag liggen,
hadden mij af doen stijgen en al oprapende ging ik, het paard
bij den teugel leidende, voort. Waren het niet de brokken
marmer en menigvuldige potscherven geweest, die er mij van
overtuigden, ik zou niet geweten hebben, dat, waar ik nu bukte
om schulpen te zoeken, eenmaal die weduwe bukte omhout op
te lezen in de nabijheid van ZarfaiRs poort1). Arme moeder!
Toestand, die alle verbeelding overtreft! Geen redding is mo-
gelijlc: de hemel is koper, de aarde ijzer. //Ik heb een paar
houten gelezen, en ik ga heen, en zal de handvol meels met
de weinige droppelen olie, die mij overig zijn , voor mij en voor
mijnen zoon bereiden, dat wij het eten — en sterven.1 En
toch deze moest // niet vreezenmaar // eerst een1 kleinen koek
daarvan” voor e l ia maken, daarna mögt zij voor hären zoon
en voor zieh zelve wat maken. Moeder! het laatste wat n
rest, u zelve te onthouden, om het den godsman te geven, dat
was groot; maar om het uwen zoon, den zoon uwer schoot,
dien die gij lief hebt te ontnemen, zonder te vreezen, omdat
de profeet u verzekert: //zoo en zoo zegt de Heer,’1 en dat
terwijl gij toch ook uwen last van ongeiegtigheid hebt, gelijk
ieder ander sterveling, een last, die u alle reden gaf om te
vreezen — o , moeder van Sarepta, dat was grooter dan vleesch
en bloed ooit kunnen bevätten. De Heer schonk u dat. geloof,
en door uw geloof spreekt gij nog, nadat gij gestorven zijt.
Zulk een geloof wil de Heer aan allen schenken, die er Hem
om bidden; ook u mijn vriend en mij!
In sommige boeken vind ik van de reinen van Zarfath ge-
zegd, dat ze een vroeger klein dorp aanduiden. Ik zou uit
hare uitgestrektheid en uit de fraai bewerkte marmerstukken,
die er liggen, veeleer meenen, dat Zarfath dagen van aanzien
heeft gekend. Het tegenwoordige Surafend, dat de plaats ver-
vangt van de voormalige stad, ligt op eenigen afstand van daar
tegen den heuvel gebouwd. Het is een armzalig dorp, door
Moslems bewoond, die er twee welfs hebben, graftomben aan
Mohammedaansche heiligen gewijd, terwijl men eene derde bene