feen reiziger, wiens onderzoekingslust hem meer met het H.
Land had bekend gemaakt dan eenig ander voor hem, meende
Sjech y o u so u f , had nog niemand deze ruine bezocht. Daar-
om dacht hij, zou ik onder de fellahm s niet veilig zijn tenzij
dan door een hunner tot gids aan te nemen. En daar er zieh
altijd lieden van hunnen stam in de omstreken van JBussa op-
houden, zoo had hij geene moeite om er een, zekeren h a s s e in ,
als gids voor den volgenden dag te engageren, en dat tegen
den zeer billijken prijs van 6 piasters. Andere muilezels in
plaats van die des weggeloopen mukhari’s werden mede door
des Sjech’s hulp verkregen, en zoo was mijne kleine karavaan
maandag ochtend ten 8 ure naar de hooggeroemde ruine op Teis.
Als men van Bas-NaJchourah in de vlakte van 'Äkka afdaalt,
ziet men in het ZO. op ruim een uur afstand de ruine van
llhamsin voor zieh, waar een geisoleerde kolom, die tusschen
eenen grooten puinhoop is staande gebleven, het opmerkzaam oog
niet kan ontgaan. Tot aan den voet des heuvels, waarop deze ruine
is gelegen, voerde ons de weg; maar den heuvel toen aan de
regterhand latende, trokken wij door eene bloemrijke, grazige
vlakke streek naar den ingang van wadi-Karn. Eene kleine
rivier komt hier omtreeks de wadi uit en kronkelt zieh west-
waarts door de vlakte naar de zee. Haar water wordt tot de
räderen van eenige molens afgeleid, waaronder er eene is, Um-
el-fur geheeten, door eenen fraaijen vruchtentuin omringd. Vol-
gens gemaakte afspraak zouden wij hier h a s se in aantreffen, om
ons verder den weg door de wadi aan te wijzen. Met de pijp
in den mond en met een grooten knuppelstok gewapend, gitzwart
haar en baard, bruin gezigt, naakte beenen en half versleten
Bedouin-mantel stond hij ons op te wachten. Ik herkende
in zijnen regelmatigen stap den krijgsman en was daarom niet
zeer verwonderd te hooren, dat hij als soldaat onder I brahim
pa s ja had gediend.
He wadi-Karn is eene bij uitnemendheid schilderachtige vallei.
In hare lagere gedeelten zijn de heuvelen met gras en
veldbloemen bedekt, waarom ook de fellahln’s zieh hier bij
voorkeur met hunne kudden legeren. Wij ontmoetten er niet
weinigen. Hoe hooger men echter komt, hoe meer met strui-
ken en geboomte bewassen, zieh ter wederzij den de berghel-
lingen vertoonen. Het voetpad längs de beek in de val-
lei wordt nu hoe langer hoe moeijelijker, en weldra zoo
bezwaarlijk door het digte geboomte en de loodregte wilde rotsen,
dat men het bed der hier woest en wild geworden wadi moet
verlaten, en, tegen eene steile hoogte op de Z.zijde, eenen weg
volgen, die naar den bovenrug der bergreeks leidt, welke wadi-
Karn längs hare Z. of linkerzijde begrenst. Deze bergrij is op
zieh zelve ook niet breed, daar de evenwijdig met wadi-Karn
loopende vallei van ’Ain-et-Dim aan zijne gindsche afhelling
wordt gevormd; terwijl voorts eene opvolging van valleijen van
hier tot tegenover '‘Äkka het gebergte doorsnijdt, die allen parallel
met wadi-Karn naar de vlakte van ’Akka afdalen. Geen enkel
dorp was voor eene lange poos in het gezigt, omringd als wij
waren op dezen hoogen bergrug van allerlei struikgewas en on-
bebouwd land. Slechts de vorm en strekking der rondom gelegen
valleijen vertoonden zieh duidelijk. De rotsrij van Mous-
jakka/i, die in Ras-Nakhourah eindigt, vormt eene scheiding
tusschen deze bergen en de noordelijker gelegene in Belad-
Besharah, waartusschen zij als een reusachtige steeneu dam
ligt opgeworpen. De hooge ligging van JBldt is mede van
hier in het oog springend, daar men de kolommen dezer ruine
met den verrekijker duidelijk, ver boven het andere hooge
land verheven, ontdekt. Op 2| uur afstand van Bnssa wees
mij h a s s e i n , tusschen de struiken aan den weg, eenige oude
steenhoopen, die hij de ruine van Butrieh noemde. Nog een
groot half uur verder sloeg hij links om naar de wadi-Karn,
deed ons toen afstijgen en de paarden bij de hand door het
digte woud heen leiden. Na een kwartier uur worstelens met
de takken en struiken, opende zieh het gezigt der wadi-Karn
in al* zijne pracht, met trotsche arendshoogten, doukere bos-
schen, schtiimende wateren en de merkwaardige bouwvallen van
het kasteel. Op eenen heuvel van schier onbeklimbare steilte
verheft zieh het bovenste stuk dezer vesting: de verwoesting
is er groot; ’t is niet mogelijk uit de thans nog aanwezige
overblijfselen een juist denkbeeid te vormen, welke gebouwen
hier eenmaal hebben gestaan. De natuur heeft daarenboven, in
de laatst verloopen eeuwen na de laatste wörsteling tusschen
Kruisvaarders en Saracenen, de bouwvallen met struiken en
J geboomte overdekt, meer nog dan ik ergens- elders heb gezien,
zoodat men eerst deze zou moeten wegruimen om het kasteel
weder te voorschijn te brengen.
Op den top des heuvels staat eene poort, die tot een torenstuk
13