dachtelijk vernield hebben, ten einde de reizigers tenoodzaken
zieh van hen als loodsen te bedienen, of anders te doen ver-
drinken om hen daarna te beter te kunnen uitplunderen. Ik
houd het liever met b o b in so n , die aanhaalt dat de brug her-
haaldelijk is opgebouwd, doch nimmer sterk genoeg om den
woedenden stortvloed te kunnen weerstaan. M aundueel had-
misschien ook reeds zoo v eel treurige ervaring met de sluwe
inlanders gehad, dat het geen wonder is, dat hij ze alzoo verdacht.
Wee den wolf, die in een kwaad gerucht i s !
In tegenstelling met den overigens dorren weg is het kreupel-.
gewas met biezen en oleander-struiken, aan den mond dezer
rivier regt welkom. Ook het gezigt op den Libanon is hier
schilderachtig, daar zijne hooge zuidelijke ruggen en toppen,
die een tijd lang bedekt waren, weder te voorschijn treden,
terwijl zieh tevens een. paar dorpen aan den voet van het geborgte
vertoonen.
Een groote í uurs verder trekt men längs eene ruhne zan-.
dige baai of bogt, in wier wateren volgens de legende het
wonder plaats had, beschreven in. Jona 11:10. Aan het strand
ziet men nevens eenen groep tamarisk-boomen eene chan of
Arabische herberg, en daar naast een huis en eene graftombe
in den Turksehen stijl, een klein, met koepeldak gewelfd,
open, vierkant gebouw. De Arabieren geyen voor, dat deprofeet
jo ñ a hier begraven ligt, Y ousoue wees mij het gedenkteeken
dan ook aan als de w e l i van n a b i younas , of zoo als de Arabieren
kortelijk zeggen: n a b i younas. Aan de rustplaats van jona te
dezer plaatse, geloof ik, behoeft wel niet gedacht te worden;
maar dat de profeet hier omstreeks //op het drooge werd uiit-
gespuwd” dunkt mij niet omwaarschijnlijk. De legende vindt
hare aanhangers en bestrijders, Er zijn er, die de gebeurtenis,
op eene andere kust doen plaats grijpen; maar naar ’t mij voor-
komt met geen betören grond dan zij, die de identiteit dezer
plaats volhouden. De profeet scheepte zieh te Jafo (thans
Jaffa) in, een etmaal zeilens ten zuiden van hier, en meende
naar Tarsis te vlugten , dat ruim zoo ver ten noorden ligt.
Geographisch zijn er geene redenen, waarom hij hier niet op het
strand zou zijn geworpen, Maar hoe dit zij, hier of elders,
het was ergens een zeestrand, en.een zeestrand als dit. Voor
zoo veel het tafereel aangaat, was het mij niet moeijelijk, hier
mij een’ man te verbeelden, die met natte kieederen op het zand
ligt nedergeknield, wiens tränen zieh vermengen met het zee-
water, dat van zijne hären druipt — en die met beurtelings
neergeslagen oog en ten hemel staren den blik //offert met de
stem der dai^kzegging,” daar hij, gelijk nimmer eenig mensch
voor hem, uit den afgrond is weder gebragt. Wel mögt jo n a
juichen: //het heil is des Heeren.” En als een door goddelijk
licht bestraalde jo n a , een overtredende jo n a in het ingewand
van den visch zuchtte: // Ik ben uitgestoten van voor uwe
oogen; nogtans zal ik den tempel uwer heiligheid weder aan-
schouwen,” zullen wij dan niet gelooven, vertrouwend gelooven?
O, gij arme profeten-graven-bouwers, waarom herinnert gij den
voorbijganger niet nhet heil is des Heerenf” Waarom schrijft
gij die woorden niet met groote letters op het grafteeken, dat
gij hier jona ter eere hebt gebouwd ?
Deskundigen vermeenen, dat de oude stad Porjphyreon hier-
omstreeks gestaan heeft; zoo ver mij bekend is, heeft echter
nog geen reiziger iets van hare overblijfselen gevonden.
De eerste rotshoogte \ooxh\yNabi Younas, die men overtrekt,
vertoont Sidon op nog ruim 2 i uren afstand. Men ontwaart
hier omstreeks uitgehouwen spelonken of graven en andere
sporen van het voormalig bestaan eener bewoonde plaats. De
laatste 5/4 uurs gaan weder längs het eifen strand. Op nog f
uur afstand van Sidon trekt men door de rivier Auwly, volgens
B.OBINSON, de oude Bostrenus, die breeder is, doch minder ge-
vaarlijk dan de JDamöur, en met sierlijk rietgewas en oleander-
struiken omzoomd. De bergen wijken van de laatstgenoemde
rotspunt meer binnenwaarts en laten tot aan den heuvel van
Surafend, uur zuidelijker gelegen, eene onafgebroken vlakte
open, die zieh längs het strand ter breedte van een half, soms
een geheel uur uitstrekt. Dit is de wijdberoemde Phoenicische
vlakte. De Auwly-xvnev schijnt de natuurlijke grenslijn geweest
te zijn tusschen Bhoenicie en Syrie, en, voor zoo veel bij de
stamverdeeling des lands onder de kinderen Israels, Sidon aan
den stam van aseb, werdtoegewezen, ook de grenslijn, van
de zee tot aan den Libanon, die Israel van hunne noord-weste-
lijke naburen scheidde. De rivier vloeit hier zachtkens in zee,
maar een blik naar het gebergte doet aldaax eene diepe bedding
tusschen hooge steile rotsen vermoeden. Ik hoop nog
nader met dien bergstroom kennis te maken.
De rid had mij vermoeid, bij al den spoed, dien ik wegens