waarin de rivier stroomt, lager afloopt. Daarbij verwijdert zieh
de Kison ook meer van den berg, en het ravijn, waardoor
men tot het rivierbed afdaalt is hoogst bezwaarlijk, zoodat men
rekent van Ksfieh drie volle uren noodig te hebben om den
stroom te bereiken. Nergens is de Kison zoo nabij den Karmel
als juist onder el-Mohhraka. De vrome uitleggers, die
het tooneel der offerande naar de zeezijde des bergs hebben
willen verplaatsen, schijnen de voorwaarde van de nabijheid
der Amwbeek geheel uit het oog te hebben verloren.
Welnu, wij gingen door een steil dal naar den Kison af,eu
ziedaar, vlak beneden den steilen rotsmuur onzer hoogte, mis-
schien 250 voet b e n e d e n het altaar-plateau, eene overweif de, rijke
fontein, in den vorm eener waterkamer gebouwd, waarin men met
eenige trappen naar beneden gaat, juist zooals de oude putten
of fonteinen uit den Joodschen tijd ook elders in het land
worden aangetroffen. Het kan zijn, dat de nabijheid dezer
fontein eene mede-aanleiding is geweest, om den Heere op
deze hoogte reeds vroeger het altaar te bouwen, dat e l i a
herstelde. Het kan ook zijn, dat het water dezer fontein den
Heere daarom heilig en dus niet voor het volk in het alge-
meen toegankelijk was, zelfs niet in den tijd der vreesselijke
droogte. Onder een donker overwelfd dak blijft het water in
zulke bronnen altijd koel: geen heete atmospheer verdampt het.
Terwijl alle andere fonteinen waren opgedroogd kan ik volko-
men begrijpen, hoe hier de overvloed van water bleef staan,
die e l i a zoo ruimschoots over het altaar verspilde. Ja, hoe
meer ik de zaak inzie, hoemeer ik overtuigd worde, dat het
alleen uit zulk eene fontein mogelijk was, dat e l i a toen zoo-
veel water kon bekomen. En wat de afstand betreff, van deze
fontein tot aan de veronderstelde plaats van het altaar, zoo is
het allezins mogelijk, dat men driemaal heen en weder ging
om het benoodigde water te halen.
Al verder behoort de plaats van e l i a s oller — waarschijn-
lijk toch dezelfde waar hij zieh voorwaarts ter aarde uitbreidde,
en zijn aangezigt tusschen zijne knieen leide, om den Heer in
dankgebed voor de tot hiertoe betoonde goddelijke kracht, te
smeeken, om de verdere vervulling Zijner belofte, die van regen
op het uitgedroogde aardrijk — deze plaats zeg ik, behoort
zoodanig door eenen rijzenden grond aan de W. of NW.zijde
bedekt te zijn, dat het gezigt van de zee daardoor wordt belemmerd;
want //hij zeide tot zijnen jongen: ga nu op, en zie
uit naar de zee.” En evenwel moest het opgaan naar deze
hoogte niet te langen tijd nemen; daar het heette: //ga weder
henen, zeven maal” (vers 42—44). Kl-Moh.hraka nu is zoo
gelegen, dat ook deze omstandigheden hier volkomen konden
plaats vinden. Aan de west en NW.zijde wordt het gezigt van
de zee door eene neven gelegen hoogte geheel benomen. Men
kan de hoogte echter in weinige minuten beklimmen en van
daar de zee volkomen duidelijk overzien.
Eindelijk: achab’s koninklijke wagen stond daar beneden
aan Karmel's voet, omstreeks de plaats waar deBaalspriesteren
werden gedood. Yan daar was het mogelijk dat dekoningnog
dienzelfden avond Jizreel kon bereiken. Maar ook alleen van
daar, dewijl ~ieder half uur meer ten westen, hem verder van
zijne hofstad zou hebben verwijderd, te ver om den afstand
afteleggen voor de regen hem had achterhaald. Hoe duidelijk
verstaanbaar thans dat: //Span aan” en dat //kom af.” De
koning stond nog daar in e l ia ’s nabijheid. Niet onmiddelijk
bij hem, maar zoo nabij, dat de jongen hem de boodschap kon
overbrengen terwijl de hemel van wind en wolken begon te
betrekken. Misschien was het wel bij de fontein, om er zijnen
dorst te lesschen. Hoe dit zij: afkomen moöfet hij van den
berg en met allen spoed naar Jizreel voortrennen, opdat de
haastig opkomenden regen-storm hem niet ophield. Na die drie
jaren droogte moet er gras noch kruid meer op JizreeVs vlakte
geweest., en de losse klei-aarde waaruit den bodem bestaat in
eene dikke stollaag veranderd zijn. De wagenwielen zouden
daarin weldra kunnen vastraken, indien de regen den tijd had
dit stof in eene modderlaag te herscheppen.
Zoo was ons het Bijbelverhaal gansch klaar voor oogen. Het
behoefde maar weinig verbeelding om zieh de duizenden van
Israels stammen voor te stellen, die hier uit Galileo1 s bergen,
ginds van de vlakten en bergen van Zebuion en Issaschar en
däär ter regter hand uit de bergen van Kfraim opkwamen, om
te kiezen wien zij dienen zouden je iio v a of baal. En den
wegrennenden a c h a b , mij dunkt ik zag hem in de verte,
tusschen den Karmel en het koninklijke Jizreel, ofschoon die
hofplaats thans door niets dan het ellendige dorpje Zerain wordt
vertegen woor digd.
Hoe veel riep el-Mohhraka ons voor den geest! Hoe ge-
36*