Hoe digter men nadert aan levendige steden, hoe meer ge-
woel. Zoo ook hier. En het kleinste aandeel aan deze bewe-
ging hebben geenszins de met bouwsteenen beladen ezels, die
van de oude ruinen rondom de stad de noodige materialen aan-
voeren om nieuwe huizen op te trekken. Tusschen koffijhuizen,
vruchtenstapels, rüstende kameelen en lastdieren, die weder worden
opgeladen, tusschen een gewoel van allerlei aard rijdt men
de poort binnen aan de N.zijde der stad.
Door eenige bazarstraten wees men mij den weg naar H. B.
M’s. Vice-Consul, Dr. a s s a a d y a k o u b k a y a t , en weinige
oogenblikken later, zat ik in zijne //drawingroom,” waar men
de zee tegen de rotsen van Jaffas haven ziet breken.
15 Maart.
Het is nog vroeg in den ochtend. Alles is stil om mij heen.
Ik hoor niets dan het ru.isch.en van het zeewater over de klip-
pen, digt onder mijne vensters. Ik ben opgestaan om dit stille
uur voor eenige regelen aan u af te zonderen, daar ik hoop,
zoodra het ontbijt is afgeloopen, naar Jeruzalem op reis tegaan.
Ik was hier vijf dagen stil, veel te lang naar mijn zin; maar
de regen hield mij gevangen, en er is dus reden om mij te ver-
blijden, dat ik niet langer te Sichern of te Kerawa heb vertoefd.
Nog is de lucht dreigend; doch ik hoop, dat de buijen mij den
tijd zullen laten, Jeruzalem morgen avond behouden tebereiken.
Jeruzalem te zien, naar Jenizalem op te gaan — die gedachte
geeft mij eenen wonderlijken indruk. Zoolang ik nog
ver van de //stad des grooten Konings” was verwijderd, scheen
mij het bezoek van Jeruzalem iets toe, dat boven mijn bereik
in nevelen lag verborgen. Maar thans wordt het werkelijkheid.
Mijne oogen zullen Jeruzalem aanschouwen! en een heilige
eerbied voor den blooten naam Jeruzalem maakt zieh onwille-
keurig van mij meester. De weg van Jaffa naar Jeruzalem
is behoorlijk en uitvoerig opgenomen. Ik heb mij dus hier
met geene metingen te kwellen, en kan mij geheel en al aan
het plegtige van dezen togt overgeven. ’t Is mij, als of ik
veel te schuldig, veel te zondig ben om Jeruzalem te zien; ik
gevoel eene zekere huivering bij de gedachte dat i k -------------
Jeruzalem zal zien.
Ik zou er mij eerst op willen voorbereiden; of laat mij liever
zeggen, wat ik zou willen, mij voorbereiden tot het opgaan
naar en zien van Jeruzalem., dat heeft reeds plaats, zonder dat
ik er mij zelven van bewust ben*, maar ik wenschte mij beter
te kunnen voorbereiden! Ik heb eene soort van benaauwdheid,
■dat ik zooals ik ben Jeruzalem zal betreden. O, in dien naam
alleen: Jeruzalem, ligt eene ontzaggelijke plegtigheid besloten !
Ik vraag mij zelven af, van waar dat heilig vreezen? En van
binnen spreekt eene stem, die mij aldus beschuldigend antwoordt:
JEEUZALEM is de plaats, waar Gods eeniggeboren Zoon,
de Heer j e z u s c h e i s t u s , voor nwe zonden den schandelijken
en schrikkelijken dood des kruises heeft ondergaan;
uit loutere, ontfermende, eeuwige liefde;
eene liefde, die alle kennis en verstand te boven gaat.
Hij is däär om uwe overtredingen verwond, om uwe onge-
regtigheden verbrijzeld;
Hij heeft u daardoor voor eeuwig verlost van de straf uwer
zonde en van hare vernietigende heerschappij;
en alzoo verzoend met den almagtigen God van hemel en
aarde;
daartoe u tot erfenis verkregen het eeuwige leven, met en
bij Hem;
u aannemende als een eigen kind Gods, en u voorregten
schenkende, zoo groot, dat taal noch spraak ze noemen kan.
Van dit alles heeft Hij u door zijn Woorä de heiligste en
plegtigste verzekering gegeven; welnu dan
// kom herwaarts, zie de plaats, waar de Heer gelegen heeft; "
kom: ofschoon gij dit alles tot hier toe nog slechts zeer weinig
hebt ter harte genomen;
kom: ofschoon gij dit alles tot hier toe nog zoo weinig hebt
geloofd, geloofd als op u onmiddellijke en de naauwste betrek-
king hebbende;
kom: ofschoon dit alles nog nimmer regt wezenlijkheid voor
u is geworden;
kom: want het zoenoffer der wereld, de kruisdood van den
Heer j e z u s C h r i s tu s is geene hersenschim; geene zaak, die u
niet aangaat; neen, een feit is het, gebeurd en volbragt; een
feit is het, dat Hij ons z66 lief heeft, zoö groote zaligheid,
het eeuwige leven heeft verkregen;
kom: want je z u s c h e i s t u s kwam om uw Heiland te zijn