standen, waarin de mensch, de //waarheid tot leugen veranderd
hebbende,” de leugen ten laatste voor waarheid aanneemt, en
eindelijk voor de waarheid onvatbaar wordt. Yerschrikkelijke
toestanden!
Meent gij echter, mijn vriend, dat er op onze stoomboot
slechts duisternis heerschte? Ik vond er menig geopend oor
en hart, menige gelegenheid om de Heilige Schrift en gods-
dienstige werkjes uit te deelen: er was geen priester dwang,
die den reizigers het Woord Gods uit de handen rukte. Toen
wij dezen morgen bij onze aankomst te Smyrna seheidden, gaf
mij menigeen een’ hartelijken handdruk, een enkele een’ blik,
die zooveel zeide als, tot wederziens daarboven bij Hem, die
ons heeft liefgehad. Dat bevestige Hij aan ons naar zijnwoord!
De zon was naauwlijks achter Smyrnas bergen opgegaan, toen
de Alexandre het anker in den grond wierp. Wonderlijke
indruk bij deze aankomst aan de voornaamste handelstad van
westelijk Azie. Zij ligt in den achtergrond van eenen inham
der zee, die bijna te groot is om eene baai genoemd te worden.
Bergen, breed van basis, j sommigen hoog van top, eenig-
zins kaal van voorkomen, nogtans niet zonder tuinen en bouw-
velden, bosch en struikgewas, sluiten den zeeboezem van alle
zijden behalve aan den NW. kant in. Het vaarwater der sche-
pen wordt door een waterfort bestreken, ongeveer een half uur
varens van de reede. Geen hooge, prächtige gebouwen verrassen
den aankomenden reiziger. Eene läge onregelmatig gebouwde
rij huizen, längs het water, boven welke de vlaggen der con-
suls wapperen, huizen, die gansch geen uitlokkend voorkomen
hebben, bedekken het daar achter gelegen grootste gedeelte der
stad. Deze rij längs den zeekant wordt de franken-wijk genoemd,
omdat däär de meeste Europeanen wonen. Het daarachter
gelegen gedeelte behoort den Grieken, Armeniers en andere
Oostersche Christenen. De Turksche wijk met hare hooge
roode daken en witte minarets ligt tegen de helling van eenen
400 voet hoogen heuvel, aan de regter of Z. zij de der stad.
De kazerne, met eene batterij verdedigd, en, op eenigen afstand
van daar buiten de stad, het geel geschilderde quarantaine-eta-
blissement maken nog al eenige vertooning. Boven de huizen
ziet men hier en daar hooge sombere cypressen zieh verheilen,
in het Oosten de verkondigers van der dooden rustplaats. Het
groen van dezen boom houdt nimmer op: daarom is hij allen
— 21 —
Mohammedaansche steden tot sieraad. De heuvel eindelijk draagt
de overblijfselen van een oud kasteel, die, schilderachtig en
verheven als zij liggen, den aankomenden reiziger schijnen toe
te roepen, vergeet o mensch! in het gewoel van deze wereld-
stad niet, dat waar thans de beker der ongeregtigheid tot
overstroomens toe vol is , de Heer, die zieh //de Eerste noemt
en de Laatste, die dood is geweest, en weder levend is geworden
eenmaal eene gemeente had, tot wie Hij de woorden rigtte.
// Ik weet uwe werken , en verdrukking, en armoede (doch gij zijt
rijk), en de lastering dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn,
en zijn het niet, maar zijn eene Synagoge des Satans. Wees
getrouw tot den dood, en ik zal u de kroon des levens geven.
Die overwint, zal van den tweeden dood niet beschadigd worden”
!). Niet dat de ruinen van dit kasteel met de geschiedems
der eerste Christengemeente te Smyrna in verband staan, maar
aan hären voet ziet men nog de sporen van het amphitheater,
waar polycaupus ter dood werd gemarteld, ter wiens gedachtenis
men daar eene graftombe heeft opgerigt, thans ook door de
Mohammedanen vereerd. Polycarpus was getrouw tot in den
dood en heeft overwonnen. Yeel is er in het tegenwoordige
Smyrna — door de Türken zelfs het ongeloovige Smyrna (Ismvr
Giaour) genoemd — dat ons tot denken aan poi.ycab.pus en
tot bidden om polycarpus’ geest opwekt.
Ik zit dezen te schrijven in mijne kamer in het Hotel des
äeilx Augustes, gehouden door zekere m. mille, een fransch-
man. Het is nu avond, en sedert mijne komst aan wal dezen
morgen zijn niet meer dan eenige uren verloopen. Nogtans
is mij alles zoo vreemd, zoo nieuw, dat er een leven vol za-
ken en dingen sedert het ochtenduur, schijnt te zijn voorbij-
gegaan. Het eerste aankomen van boord eener stoomboot in
eene vreemde stad, nergens zeer aangenaam, was ook hier lästig
genoeg. Ik werd door eene bende volks omringd, in alle soort
van costuum, die, ik weet niet in hoeveel mij alle even
vreemde talen twistten, wie hunner mijne koflers zou wegdra-
gen. In het midden van het rumoer trad een turksche kerel
naar mij toe, met een’ gordel vol pistolen en krommen sabel
gewapend, en met een paar lange knevels, geschikt om kinde-
ren een doodschrik op het lijf te jagen. Hij stak zij ne hand