is het nog zigtbaar, wat het geheele land onder Gods zegen
eenmaal moet geweest zijn //een land van tarwe en gerst, en
wijnstokken, en vijgebooraen, en granaatappelen; een land van
olierijke olijfboomen en van honig” *). Water wordt in het
voorafgaande vers dier schriftuurplaats als de middellijke bron
van zulk een zegen genoemd. Het wordt mij iederen dag
klaarder, dat het gemis van water de ontzettende verwoestine
heeft veroorzaakt, waaraan de Heer dit land overeenkomstig
zijn Woord heeft prijs gegeven. Met het verlies van het water
is ook het klimaat in Palestina veranderd. Warm is het er
ten alien tijde geweest; maar de verschroeijende hitte, waaraan
het land thans sedert zooveel eeuwen was blootgesteld, is alleen
aan het gemis van water toe te schrijven. Als Gods tijd daar
is , dat hij den vloek van Palestina in zegen verändert, als het
Woord van zijnen mond uitgaat en de aarde er weder bevoch-
tigd wordt gelijk weleer, dan zal de grond ook weder bloeijen
en vruchten voortbrengen; want plekjes als de omstreken van
Bussa, en valleijen, als die in Naft kali's en Äsers bergen,
waar ik de laatste dagen heb doorgebragt, getuigen, dat de
elementen van zegen in hnnnen schoot aanwezig zijn, en als het
ware wachten, totdat het heeten zal //wordt geopend — kom
te voorschijn! ”
Aisel yousouf, de Sjech van Bussa, kwam mij aan den
ingang van het dorp tegen. Perez had mijne goederen in
zijne woning bezorgd en onze plaats was er reeds bereid. Mijne
eerste vraag was naar Dr. ka lley ; doch ik moest hem mis-
loopen, daar hij, na twee dagen vergeefs op mij gewacht
te hebben, naar ’Akka was afgereisd. De storm, die mij te
Tibnm had gevangen gehouden, was Bussa voorbij gétrok-
ken. De goede Doctor kon dus niet weten, wat mij zoo
lang in het gebergte ophield. Een oogenblik dacht ik er over,
nog dienzelfden avond naar 'Akka door te reizen. De afstand
is slechts 4 ureh. Maar een bode van den waardigen Zende-
ling-broeder juist aangekomen, deed mij spoedig hier van terug-
gekomen. Hij zou, zoo schreef hij gisteren, heden naar Nazareth
op reis gaan; dáár den zondag (morgen) overblijven, en om-
streeks het midden der volgende week te Akka terug zijn.
Welnu, ik heb dan ten minste het voorregt van eene goede
herberg, waar ik heden den dag des Heeren doorbreng. Hoe
welkom is mij de zindelijke woning van Sjech y o uso uf; hoe
verkwikkelijk zijn de grazige velden rondom het dorpl Nadat
het ontbijt afgeloopen was, heb ik mij naar een vijgenboom-
gaard begeven, aan de boven, d. i. de O. zijde van het dorp,
waar het nieuwe gras den bodem geheel en al heeft bedekt. In
onze landen, waar wij soms moede worden van de uitgestrekte
weilanden, heeft het gras geene waarde; maar hier, waar rots
en steen al is waar het oog op rust, is het grasbekleed-
sel eene groote vreugde. Tusschen het gedurende den winter
zeer vermagerde vee der dorpelingen liet ik ook onze paarden
en muilezels heden hun hart aan het voorjaarsgroen ophalen.
Gij hadt ze eens moeten zien rollen, die arme beesten! Ikzou
bijna hebben gewenscht van de partij te zijn. Wat is er toch
eene blijdschap voor menschen en vee, als de Heer zijne milde
hand opendoet! En wat kommervol bestaan dan voor hem,
die zieh van dien goeden en weldoenden God onafhankelijk wil
stellen. Ik- had heden wel niemand, tegen wien ik mij naar
hartewensch kon openbaren; maar gij zult u toch kunnen
voorstellen, hoe ik bij het aanschonwen van //de vernieuwmg
van des aardrijks gelaat” een groot genot had in den 104.
Psalm, een genot dubbel verhoogd. bij het dankbaar herdenken
aan de bewaring en leiding, in de Belad-Besjarah ondervonden.
Ja . waarlijk: //Ik zal den Heer zingen in mijn leven; ik zal
mijnen God psalmzingen, terwijl ik nog ben.
Zoo heb ik dan een gedeelte van den dag in stille afzonde-
ring en overdenking mögen doorbrengen. Misschien heeft mijn
gastheer mij met rust gelaten, omdat hij dacht dat ik wan-
delde: het schijnt mij zoo toe, want het behoort tot de Arabische
wellevendheid helaas! dat de gastkeer zijne gasten geen
oogenblik alleen laat. En naanwlijks was ik ook weder te
huis gekomen, of Sjech yousouf en een aantal zijner vnenden,
waaronder vooral de priester van het dorp, zijn steeds om mij
heen geweest, met hun beleefd, maar ik moet het bekennen,
soms lästig gezelschap. Nogtans, wil men het land en zijne
bevolking leeren kennen, dan moet men zieh zulke dingen ge-
troosten. Hoe meer aanraking met de ingeborenen hoe beter.
Het gewone stuk, waarop het gesprek nederkomt, zijn de oud-
heden des lands. Wat Bussa betreft, zoo levert het geen kleinen
schat voor archeologisch onderzoek op. Men ontwaart reeds