moesten worden. Bij een beleg was het dus ligt voor hen, die
belegerd waren, met hunne wagens uitvallen te doen ; maar voor
de belegeraars schier onmogelijk om met hunne strijdwerktuigen
hier binnen te dringen.
Aan de binnenzijde van den rotsmuur heeft nog een andere
muur gestaan, van zeer groote steenen opgetrokken. Hij ligt
thans nedergeworpen, maar de onderste steenlagen toonen dui-
delijk wat het werk geweest is. Daar binnen ligt de oude
vesting. Men zegt, het is van alle ruinen in Palestina die,
waarvan nog het meest is overgebleven. Geweldig zware ge-
bouwen met sterke booggewelven, een stuk van eenen kolossalen
toren, eene groote chän, de overblijfselen van eene kerk met
geduchte verwelfsels en zware pilaarstukken, geven den tegen-
woordigen bezoeker den indruk, dat Athliet eene plaats van
aanzien en groote sterkte is geweest. Moeijelijk echter is het
om het juiste tijdperk van opbouw uit de tegenwoordige bouw-
vallen afteleiden. De groote massieye steenen in den Phoeni-
cischen stijl, met eene ruwe buitenvlakte en gladde randen,
zouden ons genegen maken, om den eersten a,anleg van Athliet
tot hooge oudheid terug te brengen; ziet men hoe deze steenen
door den tijd zijn weggevreten, in vergelijking met den
gaven toestand waarin men de meeste oude steenen van de
ruinen in dit land aantreft, dan wordt dit gevoelen nog meer
versterkt. En toch de vorm der booggewelven, het gebruik
van kalk, die men anders in oude ruinen niet aantreft, en de
groote menigte overblijfselen, die men nu nog ziet, toonen
duidelijk aan, dat de vesting niet tot zulken gansch hoogen
ouderdom opklimt. Wat de wegknaging der bouwsteenen aan-
gaat, zoo schijnt de zachte zandsteensoort en de invloed der
zeelucht hier te moeten worden in aanmerking genomen. Dit
althans weten wij dat Casteilum Peregrinorum een belangrijk
punt der Kruisvaarders was, en dat in de haven, door het
schiereiland gevormd waarop de vesting ligt gebouwd, en door
een eilandje aan de W.zijde eenigzins gedekt, honderden en
duizenden zijn aangeland, die den strijd om het bezit van het
Heilige Land en de stad Jeruzalem hebben medegemaakt. Ko-
lommen van grijs graniet, verbazend groot van omvang, liggen
nu in het zeewater nedergeworpen en verbroken, waar eenmaal
de plaats was, dat de grooten der aarde en hunne legerbenden
aan wal stapten.
Wij spoedden ons naar 1Ain-Haud, daar de zon reeds ten
ondergang neigde. Onze bedienden en goederen, met de noo-
dige instructien aan Sjeeh soleiman van '‘Ain-Haud waren
reeds vooruitgezonden, zoodat wij het middagmaal gereed von-
den toen wij er afstapten. ''Ain-Haud ligt tegenover Athliet
aan den opgang des Karmels, omstreeks 400 voeten bovenhet
oppervlak der zee. Waarschijnlijk lag hier het oude Kn-hadda
van issaschars’s erfdeel1). Bij het overtrekken der kust-
vlakte, die zieh tusschen de zee en den Karmel uitbreidt, bemerkte
ik, dat ze veel breeder is, dan men in deze heldere
atmospheer zon denken. Ik had de afstand van Athliet tot
’Ain-Haud op naauwelijks een half uur geschat. Wij bevonden
echter, dat het ons een vol uur tijds nam, om van de eene
plaats naar de andere over te trekken. De avond te 1Ain-Haud
in Sjeeh soleiman’s huis was aangenaam. Mijn menschlievende
reisgenoot steeds omringd door eenen grooten kring van Moslems,
(de inwoners zijn allen Mohammedanen) die raad en genees-
middelen voor ziel en ligehaam beide ontvingen; ik druk bezig
met de namen en localiteiten op te schrijven, die de dorpe-
lingen mij gaven.
Ook hier was het alarm wegens de ingestelde conscriptie
groot. Ik bemerkte echter, dat het niet de eerste maal was,
dat de recrutering in Palestina plaats vond; want de Sjeeh
toonde mij eenen firman, door eenen vroegeren Sultan aan
een zijner voorvaderen uitgereikt, waarbij het dorp ’AinHaud,
om zekere redenen, van eene toen plaats hebbende recrutering
werd vrijgesteld. Ongelukkig eindigde het gesprek over
de zaak met een verzoek, om eene voorspraak aan onzen Ne-
derlandschen gezant te Konstantinopel, opdat deze ten behoeve
van Ain-Haud, de handhaving van den ouden firman mögt
reelameren. Het spreekt van zelf, dat ik mij buiten allen
invloed dezer inwendige rijksaangelegenheden hield en den Sjeeh
beduidde, dat onzen gezant evenmin zieh daarmede kon inlaten;
maar soleiman begreep het toch anders, en vond het moeijelijk
te verklären, dat zijne gastvrijheid met eene weigering onzer-
zijds beantwoord werd.
Hij en zijne bezoekers zijn thans afgetrokken. Dr. kalley
en ik zijn alleen in eene vrije opperkamer, zon der dat wij zelfs