dadelijk bij eene oppervlakkige beschouwing der huizen, dat de
groote bouwsteenen, hier en daar tusschen de kleinere ingevoegd,
van hooge oudheid spreken. De meesten zijn nogtans niet oor-
spronkelijk, maar opgedolven uit de puinhoopen eener stad,
Maasoub genaamd, op een kwatier nur afstand ten N.O. van
Bussa gelegen, aan den ingang eener wadi op eenen rijzenden
grond. Welke deze stad in oude dagen geweest is, zal, hoop
ik, niet altijd onbekend blijven; wat mij betreft, ik heb er den
sleutel nog niet toe gevonden. Uit de massieve bouwsteenen,
blijkbaar van oud-Israelitischen oorsprong, uit de menigte fragmenten
van gebloemd vloermozaik, uit sommige grafsteenen
met oud-grieksche inscriptien en beeldhouwwerk, waarschijnlijk
uit de dagen der eerste Christenen äfkomstig, is er geen twij-
fel- aan, of Mddsoub is eene belangrijke plaats geweest. In
het huis van den priester zag ik, onder meer andere steenen
met figuren | ook een stuk van eene grafzerk van wit marmer, met
twee hoofden versierd door glories omringd, een vrouwenhoofd
eu een mannenhoofd, en daaronder eene lange oud-grieksche
inscriptie, die echter gedeeltelijk is gebroken. Ik heb er eene
naauwkeurige afteekening van gemaakt en hoop te een of ander
tijd door dit stuk nog tot meerdere kennis van Maasoub, te
geräken.
De inwoners van Bussa zijn bijna allen de Grieksche kerk
toegedaan. Slechts eenige weinige Mohammedanen leven onder
hen, en een Bedouin-stam, die in den omtrek rondzwerft, heeft
er sommigen zijner representanten in de straten. Wat hun ge-
slacht aangaat, zoo zijn de laatsten de wäre Arabieren der
woestijn; nogtans zwerven ze niet gelijk de groote horden wilde
Bedouinen in de woestijnen rond; maar houden zieh betrekke-
lijk stationair, d. i. ze zijn met hun vee meestal terzelfde plaatse
gelegérd, des' zomers, of liever met droog weder, Onder hunne
zwarte geitenharen tenten en des winters in de holen der
steenrotsen, waarvan het land ruimschoots is bedeeld.
Het trof mij hoezeer de Grieksche bevolking van Palestina
de Matawilehs in zindelijkheid en netheid overtreft. Het Christendom,
al is het ook met grove dwalingen vermengd, is reeds
den mensch tot zegen, zelfs in zijn tijdelijk welzijn.
De trouwe Dr. kalley heeft hier, hoop ik , niet zonder vrucht
het Evangelie gepredikt. Yeel nadenken althans had hij bij
sommigen achter gelaten, onder anderen ook bij onzen Sjech,
wiens gelaat met ernstige rimpels betrok, zoodra de priester
met mij oyer godsdienstige zaken begon te spreken. Om u een
bewijs van de onkunde dezer arme lieden te geven, wil ik al-
leen aanhalen, wat de Sjech aanvoerde tot regtvaardiging van
het aanbidden :■; der H. Maagd. //Gebiedt God ons niet” zeide
hij: //eert uwen vader en uwe moeder! Wat wilt gij meer ? Moe-
ten wij onze eigene moeder reeds eeren, dan spreekt het van
zelve, dat wij de moeder des Heeren moeten aanbidden.”
f ! Wat heeft het arglistige hart toch duizende uitvlugten om
het //om n ie t ” te ontwijken, en het rrlh ben de iveg, niemand
komt tot den Wader dan door Mij” te verdraaijen! Het wil
alles;.,maar d ie n weg wil het niet!
De dag, zoo aangenaam begonnen, moest nog met een on-
aangenaam voorval eindigen. De mukhari, die begon te ver-
staan , dat ; het morgen, zoo de Heer wil, op nieuw de bergen
in zal gaan, begeerde zijne betaling en trok met den Chajal
naar Tyrus af. . Of ik hem trachtte te overreden, te beduiden
dät zijn met mij gesloten contrakt tot ’Akka luidde,, het hielp
alles niets. Yloekende en razende op al mijn zwerven op on-
gebaande wegen, zooals hij het, misschien niet geheel ten on-
regte noemde, rtrok hij af. Ik mögt zien, hoe het best mij te
redden. .
'Aicha 26 Februarij.
Behouden, ook weder tot zoo ver.
Yan een hoog gelegen bovenkamertje in het huis van Mr.
d’a f in z i , Consulairen Agent voor Engeland te dezer plaatse,
gewordt u het vervolg mijner togten sedert el-Bussa.
, Sjech yoüsoue had mijne nieuwsgierigheid gaande gemaakt
naar de kasteel-ruine van Karn of Kurn, op 4 uren afstand
OZO.waarts van Bussa gelegen. Zoo vorm de ik dan het plan
deze rigting te volgen, en over de nog ruim een uur verder
Z.oostwaarts gelegen dorpen Mellia en Tersjiha den koers naar
'Akka om te wenden.
Het kasteel Karn is aan het oppereinde gelegen van de
wadi-Karri, die door zoogenaamde fellahin’s, zwervende herders-
volken van het Bedouin-ras, wordt bewoond. Behalve den on-
langs overleden Pruissischen Consul schultz van Jeruzalem,