vrucht van ons bezoek aan het Karmeliten-klooster. Wij gaven
den vriendelijken Pater eenen hartelijk gemeenden handdruk en
verlieten hem met een biddenden zucht, dat het de Heer mögt
behagen, Hem die alleen het licht schept uit de duisternis,
ook dezen broeder te verlichten tot het eeuwige leven, die van
nature reeds zoo veel beminnelijks bezit.
Nog eens nam ik het massieve gebouw van buiten in.oogen-
schouw. Het is in 1827 gebouwd, of herbóuwd, nadat het
klooster, dat er te voren stond reeds, ik weet niet hoeveel
malen, werd verwoest en in 1821 door abdallah, Pasja van
‘‘AJcka door buskruid-ontbarsting totaal vermeid.. Wel hebben
de arme Karmeliten veel te lijden. Zoo lang de onderdruk-
kende Mohammedaan over het land heeft geregeerd, . zoo lang
waren deze paters aan moord en plundering blootgesteld. Allerlei
kleine landsvorsten hebben hunne tirannij over hen uit-
geoefend, hen op brandschatting en zware jaarlijksche belasting
gesteld, en desniettemin hen met onophoudelijke strooperijen
vervolgd.
Opmerkelijk is het hoe de Heer ook deze arme dwalende
broeders, die //Spiegels en exempels van godsdienst” ja, van
eene godsdienst, die door liefdewerken, door herbergzaamheid
en zelfonthouding den Heiland zoekt waardig te worden, hoe
de Heer, zeg ik, ook hen gebruikt tot volvoering van Zijnen
raad ten aanzien van dit land. Wat zou er van het reizen in
Palestina worden zonder de kloosterherberging, | zooals die se-
dert al de eeuwen der Saraceensche heerschappij heeft bestaan.
Niemand zou zieh in dit land van roo vers en moordenaars hebben
kunnen wagen. En toch moesten Palestinas verwoeste
plaatsen niet zoo geheel verloren gaan, dat ze niet meer waren
terug te vinden. Daarom ook willen wij gaarne diep medelijden
hebben, met de arme verdoolden, die zieh in het werk hunner
eigen geregtigheid in Palestinas kloosters vastkluisteren;. maar
terwijl wij God behooren te bidden om hen met; het; zelfde
Evangelie bekend te maken, dat tot ons is afgekomen, zoo
willen we tevens hunne liefdewerken van'herbergzaamheid, al
worden die ook geldelijk beloond, hoogschatten en dankbaar
erkennen. En indien wij meeir genade-licht hebben ontvangen,
zoo willen we ons afvragen, wat wij boven hunne werken, uit
dankbaarheid jegens onzen God en Yerlosser, hebben gedaan?
Peinzend wandelde ik met Dr. K. naar Khaifa terug. En
m
ook hij was stil; maar gelijk het weinige oogenblikken later
bleek om andere redenen. Ik was in gedachten verzonken over
eene aanteekening in het Album des kloosters, door een gezel-
schap van vijf Amerikanen, waaronder ook dames, pas ter
nedergeschreven. Het kwam ongeveer hierop neder: Wij waar-
schuwen alle reizigers in dit land om zieh wel van schietgeweer
te voorzien, als de eenige veiligheid, waarop men zieh kan
verlaten. Wij zijn den . . Eebruarij tweemaal aangevallen en
•beroofd geworden door eene bende gaauwdieven, nabij lla ttin ,
een groot dorp tusschen Nazareth en Tiberias, terwijl wij des
nachts gekampeerd lagen met onze tenten. Onze vertoogen bij
den Metzellim van Tiberias zijn zonder eenig gevolg geweest.
Wie hier regt begeert, die vinde het in zijn dubbelloopsgeweer.
Zoo is de toestand van het land! Blootgesteld aan dezelfde
ontmoetingen, mijn leven in mijne hand, heb ik voort tegaan.
Ik beken, bij al de hulp en uitredding tot hiertoe ondervonden,
is het moeijelijk, tenzij dat-ik door geloof op mijn Heer en
Heiland geheel mag leunen.
En Dr. k a l b e t , waarom peinsde hij, vraagt gij ? Hij be-
treurde den kostbaren tijd, dien wij in het klooster hadden
doorgebragt, een tijd, zoo meende hij, dien hij beter had kunnen
besteden in het hulp verleenen aan kranken en de ver-
kondiging des Evangelies. De wensch van dezen ijverigen
dienstknecht werd vervuld, nog vödr dat wij onze herberg
hadden bereikt. Een schaapherder kwam ons tegen met een
verband om zijn been. Hij had naauwlijks de vraag des Doctors
noodig, of hem iets deerde, om den hakim meteengezigt
dat om medelijden smeekte te beantwoorden. De beenwond
werd nagezien, een huismiddel aanbevolen en medieijnen boven-
dien gratis beloofd, indien hij die aan onze woning wilde körnen
halen. // Maarvoegde Dr. K. er bij , //weet gij wel dat
al mijne geneesmiddelen u niet zullen baten als God er zijn’
zegen niet toe gebiedt?” Niets wordt door den fatalistischen
Mohammedaan gereeder toegestemd, dan Gods onmisbare hulp
tot alle pogingen door menschen aangewend. De vraag van mij-
nen reisgenoot was echter slechts de inleiding tot een emstig
gesprek over de krankheid der ziel, en over de noodzakelijk-
heid van hulp tot haar behoud; voorts over den eenigen me-
dicijnmeester en helper van arme, verlorene zielen, den Heer
jezus chkisttts, en over de wijze hoe Hij hunnen volkomen
15