kunnen het niet 'meer redden. Dat wij zelve maar te Hdsbeiya
waren!
Een nieuwe slagregen scheen ons geheel te willen overstelpen.
Wij hoorden niets anders dan het ruischen der duizende en
duizende waterstroomen, die van alle berghellingen rondom ons
afstortten. Wij zagen niets anders dan den graauw-grijzen regen-
nevel. Wij gevoelden niets anders dan de telkens nieuwe rillingen,
die de doornatte, zwaar geworden kleedingstukken längs onze
van koude verstijfde leden veroorzaakten. ’t Is in zulke oogen-
blikken dat men geestkracht noodig heeft: ’t is echter door
zulke stormen, onder het loeijen van den wind, het flikkeren
der bliksemstralen, het rommelen des donders, en het plassen
van den slagregen, dat de geest geheel wordt verslagen. Men
wordt in waarheid bedwelmd. Nog gaat men voort, ja, maar
werktuigelijk, niet alleen de ruiter, maar even zoo het paard
dat hem draagt.
Ook deze bui begon te verminderen. Mij dacht er waren
reeds meer dan twee uren sedert Jedeideh verloopen, en nog
zag ik niets van den Jordaan, dien wij moesten overtrekken,
een half uur vdor Hdsbeiya te bereiken. Wij trokken nog
steeds in eene eenzame vallei voort, waar niets ons denadering
van ons doel te kennen gaf. Yan het veulen vernamen we
niets meer, sedert het (in deze laatste bui was achtergebleven.
— Wij zijn verdwaald, riep op eens w i l l i a m uit, wij zijn
verdwaald!
De nood van het oogenblik deed mij den jongeling moed
inspreken.
— Kom aan dan maar vriendlief!' met goeden moed den-
zelfden weg terug, tot dat gij aan een punt komt waar gij het
regte pad herkent.
Ik verzamelde al mijne geestkracht en trachtte door gesprek-
ken in een blijden toon de gemoederen mijner togtgenooten te
verlevendigen.
De olijf boomen van de vallei van den Jordaan, hier de Nahr-
Hasbani geheeten, vertoonden eindelijk hunne donkere kruinen.
William herkende dien weg en ten half negen ure op dien
onvergetetelijken avond, trok ik voor het eerst in mijn leven
over deze merkwaardige rivier.
Nu nog een half uur.
Maar hoe wij behouden dat laatste half uur zijn doorgekomen,
weet ik niet anders dan door een wonder van Gods
reddende bewaring te verklären. Het vlek Hdsbeiya ligt op
eenen rüg van den Hermon, die door eene beek is ge-
kloofd, en naar de Nahr-Hasbani afdaalt. Het is längs, en
gedeeltelijk door de bedding van die beek, tusschen vervaar-
lijke rotsbrokken op rotsbrokken door, dat men van de rivier
naar de, naar gissing 800 voet hooger gelegen dorps-huizen
opklimt, een weg die onder de gevaarlijkste van het geheele
land wordt gerekend, en die, toen ik hem des anderen daags
bezocht, mij het haar te bergen deed rijzen bij het gezigt van
hetgeen waardoor ik was heen gekomen. Zoodra hadden wij
niet de tamelijk gezwollen Hasbani doorwaad, of de wateren
van de berghelling van Hdsbeiya rolden ons golvend tegen.
Waar ik was wist ik niet meer. William alleen kende de
vreesselijke geul. Het was alles eene aaneenschakeling van wa-
tervallen, waar tusschen wij ons naar boven hadden te worste-
len, of liever de paarden, want wij lieten hen met losse teu-
gels gaan, waar ze best vastigheid voor hunne pooten vonden.
Däär, in dat witte schuim, waar tusschen de zwarte klippen
omhoog staken, daar was het wel //als eene stem van vele wa-
teren” 1). Ik dacht aan de vreesselijkheid van het-beeid; ik
dacht aan de almagt en aan de groote ontferming van Hem,
wiens stem met zoo veel ontzaggelijke majesteit door J o h a n n e s
werd vernomen.
Ten laafeste ontdekten wij lichten; hondengebas volgde; men-
schenstemmen drongen tot onze ooren; de hooge wallen van
het paleis van Hasbaiyas Emir verhieven zieh boven onze hoof-
den, en de hartelijke broedergroeten van de vriendelijke zende-
lingen w o r t a b e t en Dr. h a l l e t verwelkomden ons in hunne
woning.
Indien ergens, dan was het hier de plaats om te zeggen:
//Eben-Haezer” — //tot hiertoe heeft de Heer geholpen!”
De mukhari was nog niet komen opdagen. loen hij zieh
ook nog den volgenden ochtend vergeefs deed zoeken, werd ik
ongerust. Ik zond n i c o l a af om hem op te sporen, die tegen
den middag terugkwam met het berigt, dat hij krank lag in de
woning eens Arabiers, vlak bij de plaats waar wij den Jordaan
waren overgetrokken. Hij moet of een verkeerd pad ingeslagen