van het ledige en nederige huis openden hare sloten. Er
scheen niemand in te zijn dan een paar vrouwen, die ijlings
de vlugt namen, wel zorg dragende dat hare gelaats-schoon-
heden niet zouden -worden ontdekt.
Srerieh telt, zoo als men mij zeide, 150 mannelijke inwoners.
In een oogenblik waren ze op het voorplein van mijn hötel
bij^en. Allen zijn Matawileh’s ; maar niets dan beleefdheid heb
ik van hen ondervonden. Terwijl in eene ledige lcamer het stof
werd opgeveegd, eene rnat gespreid en eene sejedi, en vuur
aangelegd, wandelde ik met een paar der voornaamsten rondom
het dorp, niet omdat de ellendige huizen er de minste bewon-
dering verdienen, maar om de bij uitstek schilderachtige ge-
zigten van deze hoogte, die door geene omringende heuvelen
worden belemmerd. De Kasmiek echter kan men niet zien,
als diep beneden in de kloof tusschen de rotsen verborgen.
Toen wij terugkwamen, had kebjez mijn gewonen reis-maaltijd,
een hoen met wat rijst en gestoofde abrikozen gereed. Ik
dacht, men zou mij nu alleen laten, maar tot mijne niet geringe
erg-ernis, moest ik al den last der Arabische socialiteit Ö D '
ondervinden. Zoo veel menschen als de kamer maar houden
kon, drongen zieh om mij henen? en terwijl ik van het hoofd
tot de voeten een voorwerp van nieuwsgierigheid voor dezeaan
reizigers niet gewone menschen was, juist gelijk een Arabier
het bij ons zou wezen als hij zijne tent eens midden op de
straat kwam uitspannen, zoo werden al mijne bewegingen tot
in het geringste toe gadegeslagen.
Het zal nög lang duren, eer ik er mij aan gewennen kan,
om steeds onder dit volk als een wild dier te kijk te zitten;
maar toch zie ik geen middel om mij van dien last te ont-
trekken. Zoo lang ik at, zwegen.ze stil, en volgden slechts
met de oogen iedere bete naar de plaats zijner bestemming.
Doch daama kwamen de tongen los, Men vond spoedig, dat
de tusschenkomst van p h il ip het voeren van een gesprek mo-
gelijk maakte, en geen klein getal vragen vielen er nu te doen.
Niet over algemeene belangen, maar alle gezondheids-vragen;
want dat ik geen hakim was, konden ze niet gelooven. Was
mijn gevoel soms pijnlijk aangedaan door veler lijden zonder
hulp, ik werd getroffen door de diepe smart, waarmede aller
harten over de conscriptie waren vervuld. Eerst meende men,
stond mijne reis naar Tibnm met de zaak in verband; de chajal
overtuigde hen van het tegendeel, maar niet dan met veel pratens.
Hoe kon het anders, zeiden ze; wat zou die Frandsji te Tibnm
hebben te maken; het is immers van de Erandsji’s, dat de
Sultan die rampzalige conscriptie heeft geleerd ? Toen men
later van dit gevoelen was teruggekomen, rees de gedachte
weder boven, dat het verleenen van geneeskundige hulp uit
liefdadigheid mij dreef, om deze weinig bezochte streek te
doortrekken. Het was bijna middernacht voor het lästige volk
optrok, en toen ik eindelijk dacht, nu een vrij oogenblik te
hebben, kwamen een paar oude vaders mij nog met hunne
smeekingen belegeren, ik mögt toch hunne zonen door het
ingeven van het een of ander voor de conscriptie onbruikbaar
maken.
Waarlijk //de mensch is tot moeite geboren!”
Wilt gij nu een denkbeeid hebben van de manier, waarop
het hoekmeten zieh toedraagt. Verbeeld u dan, dat ik het
hoogste dak beklommen heb in het dorp, een gemaklcelijk werk,
daar allen plat en nevens elkander zijn, zoodat men van het
eene huis op het andere stapt; dat het instrument op zijnen
drievoet is geplaatst en de teleskoop op eenige bergspits of
dorp is gerigt; nu wacht ik naar het oogenblik, dat de tril-
lende magneetnaald stil staat; maar rondom mij heen staan een
paar dozijn tot in den hoogsten graad verwonderde mannen,
die het dakterras door hun getribbel in voortdurende beweging
houden, in spijt van al mijn verzoeken om zieh eene wijl te
willen stil houden; eindelijk staat de naald onbewegelijk stil,
de klemschroef wordt aangedraaid, en het getal graden op den
hoekboog afgelezen; maar een hoek — van welk dorp? Ja,
dat zullen de nieuwsgierige omstanders wel de vriendelijkheid
hebben van te zeggen. Nu zegt de een, het is B reika; neen,
valt een ander hem in de rede, het is Neba-ek-Jcsaibi: JB reiia ligt
dädr regts; een derde roept, ze weten er niets van, 1?reika
kunt gij van hier niet zien, daar het achter gindschen bergtop
ligt, maar het dorp waarop gij nu wijst- is Furtajil. Een
Sjech pretendeert, dat al deze menschen domme schreeuwers
zijn, maar dat hij in staat zou zijn om te zeggen, welke plaats
het is, waarop de instrumentkijker staat gerigt, indien hij
eerst zelf door den kijker zag om zeker te zijn, welk dorp ik
eigenlijk meen. Goed, de teleskoop zal het hem aantoonen.
Hij kijkt, kijkt nog eens, maar ziet niets, zegt hij; geen
11*