sleept; terwijl het liuis zelf althans met het hnis van sim o n
niets gemeens heeft, maar eerst in dezen laatsten tijd is ge-
bouwd. Integendeel, geloof ik, dat er grond bestaat om het
zoogenaamde huis van sim o n voor loutere bedriegerij te hou-
den, geheel overeenkomstig met zoo vele andere voorgewende
heilige plaatsen, die even als deze voor eenen //baksjiesch” van
eenige piasters aan de ligtgeloovige pelgrims worden vertoond.
Beeds door andere reizigers is de opmerking gemaakt, dat, de
lederbereiding een onreine arbeid zijnde, het strijdig zou ge-
weest zijn met de Israelitische wet, de uitoefening van zulk
een bedrijf in de stad toe te laten. Daarbij ligt er in de
uitdrnkking der Schrift //aan de zeezijde” iets meer opgesloten
dan alleen een huis onder de algemeene rij van huizen, die aan
den havenkant uitkomen. Het schijnt mij toe, dat hier veel
eer gemeend wordt: een huis bij uitnemendheid aan de zeezijde,
of: buiten de stad aan de zeezijde, in tegenstelling met de
buitenstreek der stad aan de landzijde. En werkelijk ziet men
aan de Z.zijde van Jaffa de ru'inen van drie of vier op zieh
zelven staande huizen, die naar mijn inzien veel waarschijn-
lijker met de positie van sim o n s huis overeenkomen, dan dat,
hetwelk men er in de stad voor uitmaakt. In vroegere jaren
heeft men eene bid-kapel over de plaats gehad, waar men
meende, dat s im ö n s woning stond. Er is thans niets meer
van te bespeuren. Om onze verbeelding ter hulpe te komen,
op welk eene wijze p e t r u s op het dak heeft gebeden, is het
niet noodig de juiste plaats van het "huis te weten. Het was
een dak, plat en vlak, zoo als de daken ook heden ten dage
zijn. In eene der jongste reisbeschrijvingen over JPalestina
heb ik zeer poetische zinspelingen gelezen op het knielen van
p e t r u s te dezer plaatse, met het gezigt naar de zee en de
eilanden der zee gekeerd ,• (welke laatste men echter van hier
niet kan zien), en hoe hij in de diepe begeerte zijns harten
naar de bekeering der eilandenwereld vervoerd werd tot het
gezigt van het v/groot linnen laken, aan de vier hoeken ge-
bonden, en nedergelaten op de aarde, in hetwelk waren al de
viervoetige dieren der aarde, en de wilde, en de kruipende,
en de vogelen des hemels,” enz. Ik geloof, dat het ons allezins
geoorloofd is het Bijbelverhaal in onze gedachten met zoo-
danige bijzaken aan te vullen of aaneen te schakelen, als uit
de vermelde gebeurtenissen natuurlijk voortvloeijen. Nogtans
met groote omzigtigheid, en zoo, dat onze aanvulsels het
oorspronkelijke tekstwoord niet verdringen. In hoeverre de bo-
venbedoelde fantasie zieh binnen deze noodzakelijke grenzen
houdt, laat ik aan uw eigen oordeel over. Dit geloof ik echter,
dat wij in onze dagen, terwijl de eenvoudige evangeliewaar-
heden zoo duizendvoudig worden aangerand, niet te omzigtig
kunnen zijn met schrijvers, die groote gaven bezitten in schil-
deringen met hunne pen, maar wier gaven ligtelijk leiden om
de aandacht van den lezer op hen zelven te bepalen en hunne
talenten, meer dan op het onderwerp, dat zij behandelen. In
het schrijven over Bijbelwaarheden is dit hoogst gevaarlijk.
Een zoet vergif is het waarmede de arme lezer, al lezende
over zaken uit Gods Woord, van Gods Woord tot de pikante
gezegden of schilderachtige fähtasien des schrijvers wordt afge-
trokken. De lezer leest alsdan iets uit of over het Evangelie;.
hij wordt ook bewogen en aangedaan; zijn schoonheidsgevoei
geniet veel; maar zijne arme ziel wordt niet gespijzigcL
Maar genoeg hierover.
Ik zou u nu nog gaarne een en ander mee willen deelen
over het huisgezin van mijnen gastheer, die de vriendelijkheid
had mij een kamertje in te ruimen in zijne woning, ziende
dat het klooster der Maronieten, zoo wel als het groote Hos-
pitium der Latijnen, dat in verband staat met het klooster van
St. s a l v a t o r te Eeruzalem, en ook het Grieksche klooster vol
pelgrims waren. Maar toen ik het Amerikaansche reisverhaal las
der Jordaan- en Doode ifee-expeditie van den Luitenant ter zee
l y n c h , verbeeldde ik mij, dat het mevrouw k a y a t , eene aan-
zienlijke inlandsehe dame, die met hären echtgenoot Engeland
heeft bezocht, niet aangenaam moet geweest zijn, zoo vele de-
tails over haar toilet als anderzins te zien geboekt. i En ik zou
u moeijelijk iets van het huiselijk leven van Dr. k a y a t kunnen
meedeelen, zonder dezelfde indiscretie te begaan. Mijn
brief, ofschoon aan u in het vertrouwen geschreven, mögt eens
verloren raken. Dit alleen wil ik u melden , dat de familie
k a y a t mij met groote vriendelijkheid en wellevendheid tevens
heeft bej egend. Ik heb regt genoegelijke uren in hun midden
doorgebragt, die ik mij steeds met erkentelijkheid zal herinneren.
Ik houd er niet van, dit in het album van mijnen gastheer
neer te schrijven; anderen mögen dit doen uit beginselen,
die ik gaarne wil eerbiedigen; mij schijnt er in deze wijze, van