na geene zoo in het oog vallende plek ais el-Mohhraka, terwijl
de gebeurtenis, die er plaats vond toch allezins vorderde,
dat gansch Israel er van getuigen kon zijn. In plaats van den
weg verder afwaarts te volgen, dien de profeet met de Baals-
priesters ging, daalden wij längs eene meer naar het zuiden
strekkende vallei af, onder de schaduw van sierlijk hloeijende,
hooge struiken. Ons pad bragt ons in de groote vlakte, digt
bij eenen grooten ¿el, dien van Kaimoun, dien wij beklommen
om er eenige ruinen in oogenschouw te nemen. De tel is
ruim 200 voet hoog en heeft eene zeer dominerende positie,
daar hij den zuidwestelijken toegang tot de vlakte geheel af-
sluit. ''AJcka ziet men van dit punt in de verte, en voorts
al wat er in de vlakte te zien is. Ongeveer í uurs ten N.
van hier ligt een andere heuvel Tel-Sadé, ook Tel-Kasis (de
heuvel der priesteren) genoemd, //hoewel”, zeide mijn gids,/ /de
eigenlijke naam Tel-Kisjon is ”. De //heuvel der priesteren” is
waarschijnlijk een naam dezen ¿el ter herinnering aan de slag-
ting der Baalspriesteren gegeven. Men zou in den naam van
Tel-Kisjon, al ligt het Kisjon van Jozua X IX : 20 meenen te
ontdekken. Doch het is mij gebleken dat de inlanders dezen
naam aan verscheidene teVs in de nabijheid van den Kison ge-
ven. Het hier bedoelde Kisjon uit den stam van Issaschar lag
waarschijnlijk meer ten O. in het midden der groote vlakte,
waar de hoofdbron van de rivier gevonden wordt. Kamoun of
Kaimoun geloof ik Joleneam te zijn, een der 31 koninklijke
Kanaänitisehe steden x) , die de uiterste grensstad van Zébulon
ten ZW. geworden i s 2) , en met haré voorsteden aan de Levie-
ten werd afgestaan3). Een der punten, die van hier zeer in
het oog lopen, is een dorpje met een wit gepleisterd grafteeken
Sjech-Abnt of Abrík geheeten, naar de door bakak bevochten
overwinning4) op siseka. Het ligt tegen den opgang eener
heuvelenrij, die zieh oostwaarts met de bergen van Nazareth
verbindt, en ten westen met den Karmel den ingang vormt
naar de groote vlakte van Esdrelon, of volgens de Arabieren
de Merj-Ibn-Amer.
Na de ruinen van Kaimoun wel opgenomen te hebben, en
onder deze het zeer kenbare fondament eener Christen-kerk, aan
de O.zijde des heuvels, en ook verscheidene groote kelder-gewelven,
keerden wij ons Z.waarts naar de wadi KLelha, dat is de
//zoute vallei” , die den eigenlijken XaraeZ-berggroep van de
ten zuiden gelegene lagere bergen in eene westelijke rigting
scheidt. Eene regt eenzame streek. Geen legerbenden, geen
stadsbewoners of dorpelingen, slechts eene enkele kudde geiten
door een paar woeste Arabieren bewaakt, ontmoetten wij. Aren-
den en kleinere roofvogels daarentegen vlogen in menigte in
het rond.
Yoorgelicht door ja c o t in s en bobinson’s kaarten zöchten
wij naar het kasteel van Kireh. Maar de gids betuigde ons dat
er geen kasteel van dien naam bestaat. Slechts de ruinen van
eene stad el-Kireh worden op eenen heuvel, ruim ¡$ uur ten Z.
van Kaimoun gevonden, ruinen, die, uiterlijk niets belangrijks
aanbieden. J acotin heeft den tel van Kaimoun met dien van
el-Kireh ver ward.
Welk een verschil der heuvelen, die wij thans doortrokken
en de bergen van Karmel. Hier alles kaal en eenzaam, ginds
alles digt begroeid met boomen en struiken. Op sommige
punten, waar wij ons hoog genoeg beyonden om over de zui-
delijker gelegen hellingen heen te zien, reikte het gezigt tot op
eenen grooten afstand. Slechts één of twee dorpen breken de
vervelende grasheuvelen, welke men in deze rigting, links van
zieh ziet. Het land ligt er onbebouwd en ledig. Nogtans
waren de zijden dezer heuvelen in vroegere dagen bebouwd en
bewoond, hetgeen men aan de nog niet geheel vergane sporen
der terrassen-aanleg duidelijk bespeurt. Een dorp, met verscheidene
groote molensteenen en persbakken van den ouden
tijd, Harmasi genoemd, passeerden wij onder Um-Mezainat, het
zuidelijkste dorp op den Karmel, dat men van hier op de
hoogte ziet liggen. Het pad voerde ons eene poos later door
eene enge rotsachtige wadi; nog twee ruinen lagen daar ter
regter zijde van den weg. Daarna opçnde zieh de wadi op een
fraai en uitgestrekt plein, waarin wij Z.waarts omsloegen naar
Ilcsim, een aanzienlijk Moslemsch dorp, op eenen heuvel, aan
het einde van het plein gelegen. De metzellim van Khaifa
heeft hier een zeer goed huis, waar de gids ons deed afstijgen;
maar in weerwil van den brief des metzellim’s aan zijnen intendant
zagen wij duidelijk, dat ons bezoek hier niet welkom
was, hetgeen waarschijnlijk op den ingeboren haat van Moslems
tegen Christenen moet gescho.ven worden. Het was nog vroeg