geholpen worden. Mijn contract te ’Äkka met dezen schelm
gesloten, was echter voor goede en niet voor mari'ke muilezels;
en ik dacht dat de kortste weg zou zijn den mukhari voor
den Metzellim te brengen, die hem dan ook verpligtte, zijnen
lammen ezel achter te laten en op de een of andere wijze eenen
beteren te bezorgen. De mukhari was woedend; maar hij was
zoo goed niet of hij moest een ander lastdier huren, waarmede
wij eindelijk van Khaifa verreisden. Dat zulke gedurige kwel-
lingen en knevelarijen veel vreugde des reizens verstoren, zult
gij ligt begrijpen. Men heeft veel geduld noodig om het ge-
moed voor verbittering te bewaren. Het reisgezelschap van
Dr. k . Am je y is mij echter een heilzaam tegenwigt, en ik begeer
er mij dankbaar voor te gevoelen.
Zoo ligt dan ook Khaifa nu achter mij. Den grooten weg
längs den Karmelsoet links latende liggen, namen wij de puin-
hoopen in oogenschouw van het vroegere Khaifa of Sycaminos,
dat een half uur ten NW. van de tegenwoordige stad gelegen
heeft. Aan de westzijde dezer puinhoopen was de begraafplaats.
Men ziet daar nog de grafkamers met hunne onderscheidene
afdeelingen, in eene uitgebreide zandsteen rots, die zieh eenige
weinige voeten boven den grond verheft. Wie de grafkamers
der Phoeniciers rondom Sidon en Tyrus gezien heeft, zal met
die hier gevonden worden een groot verschil opmerken in hun-
nen vorm. Ginds zijn het meestal vierkantige gewelven, met
drie halve boogvormige nissen, een tegenover den ingang en
een aan iedere zijde. De Joodsche graven hier daarentegen
zijn läge, langwerpige kamers, met vele afdeelingen in rijen naast
elkander, zoodat de lijken slechts door eenea kleinen steenen
rand werden gescheiden. De Phoenicische graven, die ik zag
schenen sarcophagen bevat te hebben. De graven van deze
ruinen waren daartoe niet geschikt, maar voor in doeken ge-
wikkelde lijken ingerigt.
Als men den Karmel-mihoek. . is omgetrokken en dien nu
van het zuiden beschouwt, dan is het gezigt des bergs nog
veel minder stout en treffend dan aan de N.zijde. Dit hebben
ook de Schotsche zendelingen in 1839 opgemerkt. Het kloos-
ter der Karmelieten echter loopt hier meer in het oog, met een
kolossaal nevengebouw en eenen molen. Al de kust volgende
komt men i uur verder aan een ruinen-heuvel Tel-es-SemaJch
gebeeten. Een half uur zuidelijker ziet men ter linkerhand het
dorp Tenämi tegen de helling des Karmels liggen. Nog anderhalf
uur verder liggen nog twee puinhoopen, el Keneisi
(de kerk) en Chiwbet-et-Dustrei, de laatste wederom op eenen
tel. Op bobinson’s kaart is dit eenigzins anders geteekend,
en de ruine Kalamoun, die hij op de hoogte Tel-es-Semakh
opgeeft, heb ik niet gevonden. Het schijnt mij toe dat deze
tel een verkeerden naam van hem heeft ontvangen. Tegenover
Churbet-et-Dustrei, op 2 uren afstands van Khaifa, ligt het
dorp et-Tireh tegen den opgang van het gebergte.
Niets of niemand ontmoette ons op dezen weg dan een herder
met zijne kudde. Hij liep wel voor de schapen. uit, die
hem instinctmatig volgden, maar een beeid van den //Goeden
Herder” uit Johannes X was hij toch niet, daar hij eene phy-
sionomie had, om bang van te worden, en een geweer droeg
en eene sabel, hetgeen deed veronderstellen, dat zijn hart
met weinig vredelievende gevoelens bezield was. Herders met
schietgeweer gewapend! hoe spreekt het voor de toestand des
lands.
Athliet, een dorp opgetrokken in de puinhoopen van het
voormalige Pelgrims hasieel (Casteilum Peregrinorum) uit de
Kruisvaarders tijden, is het eerste punt van aanbelang aan de
Z.zijde des Karmels. Het ligt onmiddelijk aan het strand,
4 uren van Khaifa. Weinig reizigers, die er längs trekken,
bezoeken het evenwel, omdat het tien minuten van den grooten
weg ligt, die hier eenigzins landwaarts inloopt, en voor
het oog grootendeels verborgen blijft door eenen natuurlijken
rotsmuur, die, even wij dig met het strand, dwars van Athliet,
voortloopt. In vorige dagen moet deze rotsmuur de toenade-
ring tot de stad bijna onmogelijk hebben gemaakt. Bovenop
stonden sterke torens en kasteelen, waarvan de overblijfselen
nog niet zijn verdwenen, en de eenige weg to t. de vesting was
door eenen, in de massieve rots uitgehouwen, smallen gang, die
niet alleen door poortdeuren gesloten was, maar Waarin ook
aan weerszijden kamers wären uitgehouwen, om den.vijand,
die zieh in den smallen rotsgang waagde, van daar uit te be-
stoken. Ook valt het in het oog, dat in dezen gang eene
railgoot is uitgehouwen, waardoor het mij toescheen, dat die
van de vesting gemakkelijk en snel hunne strijdwagens konden
uitbrengen, terwijl vreemde strijdwagens met assen, die met dit
railspoor niet overeenkwamen, er grootelijks door belemmerd