geschiede! Wat zal de mensch er tegen doen! Yroeger vreesde
ik den dood. Maar de jongste revolutie brak uit; ik werd met
menschenbloed gemeenzaam. Ik ging naär het Heilige land,
geloofde, en sedert vrees ik voor niets meer ter wereld!
Hoe vreeslijk is toch dat hoorende hooren, en evenwel niet
verstaan; oogen hebbende om te zien, en nogtans niet zien.
Arme bedevaartgangers naar het Heilige Land! is dit het
geloof dat gij van daar medebrengt !
Gij zult u mijn waarde vriend, door zulke staaltjes nog wel
meer dan gewoonlijk opgewekt gevoelen om te bidden:
//Uw Koningrijk kome!” Ik zeg er met u , Amen op. Yaarwel.
Marseille I November.
Yan den körten tijd, die mij hier beschikbaar is, een uurtje
aan u, mijn vriend ! Sedert twee dagèn is mij de wereld weder
nieuw. — Ik zit dezen te schrijven in eene der ruimste
logeerkamers van het //Hôtel des Ambassadeurs” (waar kossuth
nog niet lang geleden logeerde), uitgerust van eene 50 uren
lange diligence-reis, verkwikt en verfrischt, en niet weinig
aangedaan door de wezenlijkheid van nu reeds naar Palestina
op reis te zijn, hetgeen mij bij het lange oponthoud te Parijs
soms twijfelachtig begon te worden.
Is het ooit uw voornemen om via Marseilles naar het Oosten
te reizen, laat mij u dan de diligence van la e it t e en ga il la
rd 130 Rue St. Honoré aanbevelen. Aan het spoorweg-
station wordt gij met diligence en al op een rail-wielenstel
gezet in plaats van uwe oorspronkelijke wagenwielen, en rolt
en glijdt daarmede in weinige uren naar Chalons (weldra hoopt
men verder, als de ijzeren weg verder zuidwaarts zal voltooid
zijn). Te Fontainebleau, Tonnere en Byon geeft men u weinige
minuten den tijd om eene kleine verversching te gebruiken.
Te Chalons rijdt ge, na ten 10 ure ’s avonds een fransch diner
gebruikt te hebben, weder als eene gewone diligence voort, en
tracht u daarna in uw hoekje zoo gemakkelijk mogelijk in eene
slaap-positie te plaatsen. Zijt gij een reiziger alleen, dan
is de imperiale de beste plaats om het land te bezien. Ik
had daarom ook nu die hooge zitting verkozen; maar won er
evenwel niet veel bij, want de regen begon spoedig in stroomen
neder te vallen; de omtrekken van boomen en heuvelen, steden
en dorpen verloren zieh in nevel, en slechts de goudgele herfst-
tinten van de nog niet afgewaaide populierbladeren in tegen-
stelling van het zilverblaauw der verwijderde bergen waren nu en
dan in confuse massa door het tule zigtbaar, hetwelk de regen-
droppelen over de glazen der imperiale heentogen. Tot 2
ure ’s nachts had ik dat imperiale rijk alleen, en sliep niet zoo
geheel siecht, toegedekt als mijnè beenen waren onder een langen
slip van den schapenvachtmantel des conducteurs. Toen stapten
echter twee diklce paardenkoopers op, naar Lyons bestemd, wier
rustelooze speculatiegeest, zieh niet weinig luidruchtig open-
baarde, zoo dat ik blijde was met het aanbreken van den dag
Franhrijks tweede hoofdstad in de verte te ontdekken. Men
lcomt daar des ochtends tegen 8 ure aan; rijdt een groot ge-
deelte van de stad door, bewondert hare schilderachtige groe-
pering van hooge, tegen en op heuvelen gebouwde huizen, längs
de kronkelende oevers der Rhone, en betreurt de vuilheid harer
straten, die dezen morgen op sommige plaatsen met eene half-
voet dikke modderlaag waren bedekt. Men mag ter dezer ge-
legenheid wel bij zieh zelven zeggen: vaarwel voortaan vader-
landsche zindelijkheid ; want hoe verder de reis vordert, hoe
erger het wordt'. ’
Na Lyons verlaten te hebben wordt de lange reis door
een vergezigt der n Basse-Alpes" en de kronkelingen der ri-
vier in het gedurig afwisselend landschap aangenaam vermin-
derd. Te Vienne veroorlooft men u de vermoeide beenen ge-
durende vijf minuten regtstandig uittestrekken ; en te Valence
.een diner-soupatoir te gebruiken. De tweede nacht moet in
het zomersaizoen drukkend genoeg wezen, daar het onderscheid
van het zuidelijke klimaat zieh sterk doet gevoelen. In deze
koude herfstdagen is de wärmere luchtstreek echter verkwikke-
lijk. Het trotsche Avignon met zijne overblijfselen van Bomein-
sche pracht en Boomschen praal, door dorre kalksteenheuvelen
omringd, nadert men als de nacht is voorbij gegaan. Mögt ook
de nacht van bijgeloof en ongeloof dáár door de //rijzende Mor-
genster, de Zon der geregtigheid” worden vervangen! Nog
eens hijscht men ons op den spoorbaan. Nog eens snelt men
längs heuvelen, velden, dorpen, ook het stadje Arle, door tunnels
en groeven, en terwijl wij voor ’t eerst den blaauwen water-
spiegel begroeten, die in de Schrift de //Groote Zee” wordt