of struik, die de minste schaduw aanbiedt. Alle vochtdeelen
uit den grond geäbsorbeerd in den heeten dampkring. Geen
windje dat eenige verkoeling aanbrengt. Een hemel boven u,
zoo helder en zoo blaauw, en daardoor een licht rondom u zoo
fei en zoo schitterend, dat uwe oogen er pijnlijk door worden
aangedaan en gij ze ter naauwernood kunt openhouden. Naar
den grond te zien helpt u ook niet, want de teragkaatsing beide
van licht en wärmte van een voetpad, ligt grijs van kleur,
kalkaarde, is even vermoeijend als de lichtgloed, die van boven
komt. Nog wordt- de wärmte vermeerderd door de nabijheid
van de rotsheuvelen aan den Z.kant der vlakte, waar längs
henen de weg voert van Megiddo naar Jenin.. -Geen paraplui,
als zonnescherm gebruikt, noch blaauwe gazen voile, die ik op
raad van andere reizigers had meegenomen, konden mij helpen.
Ik was geheel aamechtig. Gelukkig dat de vlakte van Hsdrelon
nog eens in mijne koersen moet komen, als mijn arbeid in
het zuiden des lands zal afgeloopen en ik weder naar het noor-
den op reis zal zijn; want, behalve wat onmiddellijk längs
mijnen weg lag, kon ik van de ten N. in de vlakte gelegene
merkwaardigheden door de bedwelmende hitte niets opmer-
ken. Slechts den tel van Taänach uit de H. Schrift , ruim vijf
kwartiers ten ZO. van Megiddo gelegen, thans een met graan
bezaaiden platten heuvel, waar niets dan eenige oude steenen
tnsschen de jonge halmen worden gevonden, terwijl het dorpje
Tddnuh aan den ZO.lijken voet van den tel, den ouden naam
in Arabischen vorm heeft bewaard — en voorts Sili of Siri,
Jdmoün en Kefr-Dan, dorpjes, die in de ingangen van het
Efraim-gebergte liggen, niet ver van den weg, teekende ik op.
Gij kunt denken hoe afgemat wij Jemn bereikten; niet alleen
ik, maar ook al mijn volkje, met uitzondering slechts van den
gids, dien de wärmte niet verder aangreep, dan om hem tot
den een en andermaal herhaalden nitroep //sjook, sjook” (het is
geducht warm) te bewegen, terwijl hij den vuilen, geel en bruin-
rood gestreepten shawl op zijn hoofd wat heen en weder schoof.
De mukhari, zooals zieh denken laat, werd door de hitte ook
niet tot versnelden tred opgewekt, en zelfs onze paarden en
muilezels schenen maar met moeite voort te komen.
1) Jozua X I I : 1; X V II: 11. Rigt. V : 19. 1 Kon. IV : 12. Jozua XXI: 25.
Rigt. I i 27.
Ik hield aan het huis van den metzellim van Jenin stil, en
zond p h il ip naar binnen met mijne officieele documenten, om
eene geschikte herberg te verzoeken. Een kavas kwam weldra
naar buiten, en bragt ons naar het huis van zekeren y ousoup,
aan de Z.zijde van het vlek, het gewone logement, zoo als
men ons zeide, van Europesche reizigers. Y ousoup zelf beves-
tigde dit met de verzekering, dat hier nog verleden week een
gezelschap van 9 personen, waaronder 5 dames, gelogeerd had,
op hunnen weg van Aleppo naar Jeruzalem. Indien het waar
is, dan beklaag ik hen zeer; want dit huis is een vuil hok,
geen haar beter dan de andere huizen van Jemn, en terwijl
dit talrijk gezelschap er met moeite plaats heeft kunnen vinden
om zieh op matten op den grond eene slaapplaats te bereiden,
zoo heeft men zieh bovendien met het gezelschap van y ousoup,
zijne vrouw, moeder en schreeuwende kinderen moeten te vreden
stellen. Doch wat zullen reizigers doen ? Het winterweder met
zijne plotseling opkomende buijen is nog niet voorbij: men kan
geene tenten opslaan, zoo lang men niet zeker is, dat de
hemel bij het ontwaken even helder en onbewolkt zal zijn als
bij het naar bed gaan. Men is dus in dit jaargetijde gedwon-
gen om in de dorpen te overnachten, en moet zieh al zeer
gelukkig achten, als men veilig onder dak is, van zijn leven
en zijne goederen zeker.
Zoo behoorde het dan tot de voorspoedige zijde van mijne
reis, dat ik bij yousouf gekwartierd was. Aan de linkerhand
van de deur is eene soort van verhevenheid opgemetseld, bij
wijze van een afgezonderd vertrekje, en daar mögt ik mijn
reiskarpet uitspreiden. De uitwerkselen der doorgestane hitte
deden zieh nu gevoelen. Het bloed jaagde naar de herse-
nen en veroorzaakte eene zware hoofdpijn. Daarmede ging
groote afgematheid gepaard en een koortsachtig gevoel door al
de leden. Hoe hulpeloos zou ik mij bevonden hebben, indien
ik hier ernstig ziek wäre geworden! Maar de Heer heeft mij
in goedertierenheid bewaard. Toen de zon wat begon te dalen,
en ik eenige rust had genoten, was ik weder in staat om op te
staan en mij in de buitenlucht te gaan verkwikken. De heer-
lijke zonsondergang hielp ongetwijfeld mede, om mijnen geest
op te wekken.
De vlakte van Esdrelon, geel en grijs als zij zieh in het
midden van den dag had getoond, onoogelijk en onaantrek