ten nöorden van Hasbeiya aan den noord-westelijken voet des
Hermons ligt — begint, en midden tusschen velerlei neven-
valleijen de Hasbani-siroora. naar het meer Houleh (de wateren
van Merom nit de Schrift) afvoert. Ik meende terstond tee-
kenboek en penseel voor den dag te halen, maar daar kon voor
het oogenblik niets van komen. Een achttal Druzen •zat aan
de buitenzijde hunner woning, met de boeken hunner geheimen
in de hand; eenige jeugdige knapen naast hen neder gehurkt
ontvingen blijkbaar onderrigt, toen onze komst hen plotseling
stoorde. Met de grootste vriendelijkheid kwamen de oude
Druzen tot ons, en noodigden ons met duizende welkomsgroe-
ten in hunne woning. De beleefdheid vorderde een even be-
leefd gedrag van onze zijde, hoe leed het mij ook deed, daaraan
te moeten beantwoorden met opoffering van den heerlijken tijd
tot meten en teekenen bestemd. Maar er hielp niets aan: de
Druzen kenden w il l iam van aanzien; wij golden voor Engel-
schen, en de Engelschen, zeiden ze, waren hunne broeders, leg-
gende daarbij hunne beide wijsvingers naast elkander met de
woorden //sawa sawa,” dat is zooveel als de Engelschen en Druzen
gelijken volkomen op elkander, ze zijn dezelfde soort van menschen.
Om dit te bevestigen moesten wij niet alleen inkomen
en eene wijl bij het vuur zitten, dat haastig werd aangelegd
maar vooral ook moesten wij met hen brood eten, met boter,
honig, dibs, eene soort van zoet-zure stroop uit druivensap
bereid, en olijven. Daardoor toch werd de band van vriend-
schap tusschen ons bevestigd: want het geldt bij de Druzen
tot een onkrenkbaar teeken van bondgenootschap als zij met
andere personen brood eten. Het scheen, als of de gelegenheid
om hunne Engelsch-gezindheid aan den dag te leggen te schoon
was, dan dat ze er niet dubbel van zouden gebruik maken.
Niet, alleen trachtten ze ons met al het kostelijkste hunner
spijskamer vol te proppen; maar toen we ten laatste betuigden,
dat hunne beleefdheid ons waarlijk lästig werd, stopten ze ons
tegen wil en dank nog de zakken vol met gedroogde vijgen
en rozijnen, zoo veel ze maar konden.
Ik wil aan de deugd der gastvrijheid, zoo als de Druzen
haar beoefenen niets afdoen; maar door de inlichtingen van
w il l iam ’s vader en van den zendeling w o e t a b e t , die hen als
inboorling des lands wel moet kennen, heb ik toch den indruk
gekregen, dat de voorliefde voor de Engelschen bij de Druzen
niet zoo geheel zonder eigenbelang is. Niet, dat ik mij wagen
zal om met juistheid te schetsen in hoever de krijgshaftige
Druus, de teig der onafhankelijkheid, overeenstemming gevoelt
met de eigenaardigheden van het Engelsche volkskarakter, ge-
lijk zieh dat in Britsche P alesiina-r eizigexs openbaart, in
onderscheiding met pelgrims uit andere landen van Europa,
niet, dat ik den morelen indruk voorbij wil zien, dien de Noord-
Amerikaansche zendelingen (ook zij worden door de Druzen
met de Engelschen op eene lijn gesteld) op dit volk uitoefenen,
ten bewijze waarvan ook hier en daar een bekeerling uit hun
midden strekken kan; maar het is overbekend, hoe sedert vele
jaren de Druzen steeds bij de Engelschen bondgenootschap heb-
ben gezöcht, tegenover de aansluiting der Grieksche Christenen
aan de magt van Pusland, en van de Maronieten aan die van
Frankrijk Al naar dat de invloed der Europesche mogendheden
in de bezittingen des Sultans grooter is geworden, heeff zieh
deze partijschap sterker beginnen te openbaren; terwijl bij de
meerdere vorderingen, die het Protestantsch of Evangelisch Christendom
in Syrie maakt, de Druzen niet in gebreke blijven
om hunne genegeiiheid voor de inlandsche Protestanten aan den
dag te leggen.
Als een natuurlijk gevolg hiervan ontmoet men een groot
verschil bij de verschillende schrijvers, die zieh over de Libanon-
bewoners uitlaten. De Eransche reizigers geven doorgaans aan het
karakter der Druzen de zwartste kleuren, terwijl den Maronieten,
als Roomsche geloofsgenooten, niet weinig goede hoedanigheden
worden toegeschreven. Engelsche bezoekers daarentegen zien de
ondeugden der Maronieten ook niet altijd door een ongekleurd
glas, terwijl ze minder genegen zijn om aan de geveinsdheid
der Druzen — welligt hunne grootste ondeugd, en die helaas!
bij hen eene Verdienste is geworden — veel geloof te hechten.
Bij de weinige ondervinding, die ik tot hiertoe van Druzen
en Maronieten heb opgedaan, schijnt het mij toe, dat de rei-
ziger in Syrie en Palestina veel stof tot ergernis heeft over
beiden.
Wij bedankten onze guile Druzen met vele salamas of vrede-
wenschen, en daalden eenige voeten af door de olijf-tuinen aan
de oost-zijde van den Chalwet. Daar lag de Hermon, dekoning
der bergen in al zijne winterpracht voor mij! Heeft het u
ooit getroffen, waarom of de Hermon zoo veel verschillende namen