Waren de plasregens niet ingevallen, ik bevond mij reeds op
weg. Maar sedert de laatste week is de natuur hier geheel
veranderd. De Libanon heeft zijn winterkleed aangetrokken.
Zijne hoogste gedeelten met sneenw beladen, schitteren blinkende
tegen de graauwe onweerswolken, die tusschen de toppen
doordrijven. Slechts weinige dagen geleden was alles dood gebrand
en als verkalkt door den zonnegloed der laatstverloopen acht drooge
inaanden. Geel en witachtig grijs was de vermoeijende kleur
waarop het oog rustte. Bergen en valeijen, huizen en velden,
alles had die dorre tint. De lucht was helder blaauw, de hitte
drukkend. Maar de wind is naar het Westen geloopen; wolken
zijn nit zee opgekomen, hebben zieh om de kruinen der bergen
verzameld en zijn in digte stroomen ruet onweer en storm ne-
dergekomen. De //plasregens” uit de Schrift. Wij zoudenhet
in onze streken voor halve wolkbreuken aanzien, zoo geweldig.
Maar het door en door verdroogde aardrijk heeft ook zulice
rege ns noodig om week en doorweekt te worden. Op dehöoge
bergen is de regen in sneeuw veranderd. Hoe verder in den
winter, zegt men mij hier, hoe zwaarder de sneeuw daar valt.
Zoo veel is mij reeds nu duidelijk geworden, dat het reizen
in de woeste met sneeuw bedekte bergstreken in den winter
ondoenlijk is. Mijn weg naar de lagere kustlanden wordt daar-
door van zelf aangewezen. Nog een paar dagen, denkt mijn
hospes, die op weerkennis aanspraak maakt, zal het zoo aan-
houden, Dan mag men op eene kleine verademing van een
paar andere dagen hopen, en van deze hoop ik gebruik te
maken om naar Sidon op reis te gaan.
In mijne begeerte van voorwaarts gaan mag ik echter niet
vergeten dat ik met u terug moet tot den dag mijner aankomst
alhier. Ziehier dan mijn vriend, wat ik sedert dien in mijn
dagboek opteekende.
De introduetie-brieven van de Amerikaansche Broeders te
Smyrna hadden hunne medearbeiders te Beyrout met het doel
mijner reis in het H. Land bekend gemaakt. Groote belang-
stelling toonden deze in mijne onderneming; vooral de heer e li
sm ith bewees dit door de mededeeling van eenige reisaantee-
keningen, zoo door hem zelven als door andere reizigers gehou-
den, als ook door vele nuttige raadgevingen in de wij ze waarop
ik het best mijne reis heb in te rigten..
Ook van andere personen ontving ik vriendelijke hulp in
het aankoopen van een paard, het huren van een bediende,
en wat verder zoo al tot de uitrusting mijner reis benoodigd is.
Terwijl alle zaken van dien aard in dit land langzaam gaan,
ten zij men zijne overhaasting ten duurste wil betalen, zag ik
mij buiten verwachting tot een eenigzins gerekt verblijf alhier ge-
noodzaakt. Dit deed mij een voorstel van den zendeling lowndse,
om eenen toer te maken naar de zendelingschool te Abeyh in
den Libanon, vijf uren rijdens van hier, te gereeder aannemen.
De zendeling hutter, een der Noord-Amerikaansche broeders
was zoo vriendelijk ons paarden te huren, en wel voor 18
piasters ( / 3) het stuk, voor twee dagen. De paarden waren
goed, maar de Turksche zadels met körte stijgbeugels vielen
ons alles behalve gemakkelijk.
Hoe verkwikkelijk was mij de morgenlucht, toen wij de naauwe
morsige en meerendeeis overwelfde straten ten einde, de poort
uitgereden en eindelijk eenige lange, gedoornde cactus-heinin-
gen voorbij waren, en nu weder ruim konden ademhalen. Er
is in de sombere opeen gepakte inassieve huizen van Beyrout
iets dat mij steeds heeft gedrukt. De naauwe straten laten er
geen genoegzamen luchtstroom toe, daarbij alom een steeds levendig
gewoel en bedrijf; altijd en allerlei soort van lastdieren,
met wat niet al beladen; steeds diebenaauwdekameellucht, reeds
uit de verte merkbaar; en het vuilnis nimmer weggeruimd. Geen
wonder dat de Europesche inwoners buiten de stadsmuren de
wijk hebben genomen: zij bewonen daar tamelijk goede huizen,
die door lommerrijke tuinen zijn omringd, en naar alle zij den
een schilderaehtig uitzigt hebben. Ver in het rond strekken
zieh de voorsteden van Beyrout uit. De ligging der stad, van
de omringende hoogten gezien, met groote en kleine vaartuigen
in hare baai en den Libanon op den achtergrond, is bij uitne-
mendheid schoon.
Buiten de tuinen kwamen wij aan eene groote zandige vlakte,
die naar de zeezijde in duinen overgaat, maar hier, d. i. ten
Z.O. van de stad door een fraai dennenbosch is overschaduwd.
Men ziet duidelijk, dat dit plantsoen van jongen datum is; maar
toch steken eenige oude boomen hunne hooge kruinen boven
de andere uit. Deze werden, zoo men zegt, door den beroemden
en beruchten Emir pachr - ed-iun' , welligt 180 jaren geleden,
geplant. Wie die Drusen-vorst was moet ik nog nazien. Hij
wordt nog al dikwijls genoemd, daar hij hier zijnen zetel ves