// oogenblik aan, uwen onderzoekingstogt op te geven. De
//de Heer zal voorzien. Groet de broeders Thomson en ta n
//d u c k hartelijk voor ons; geef brenger dezes uw antwoord
//mede, en geloof mij, enz.”
Wei zegt de Schrift: // Bekommernis in het hart des menschen
buigt het neder; maar een goed woord verblijde het” 1).
Van dit oogenblik begon ik te herstellen, en, met detoene-
ming mijner gezondheid, scheen ook het licht van binnen weder
te rijzen. Den 2. dezer was ik zoo ver gevorderd, dat ik mij
naar Sjemlan kon begeven. Ik gevoelde begeerte de hartelijke
vrienden, die de Heer mij aldaar had verwekt, persoonlijk mijn
dank te gaan betuigen voor hunne deelneming. Nog eens scheen
mijne gezondheid bedreigd, juist toen ik mij däär bevond. Maar
ook deze ongesteldheid ging voorbij, en ik begaf mij den 6.
met Dr. kalley naar Beyrout, om de noodige schikkingen tot
het voortzetten onzer reis te maken. De goede Doctor had
zieh een en ander aän te schaffen, en ik nam de bij mijn’ agent,
den heer j. black , achtergelatene contanten op, die bestemd ge-
weest waren om daarmede de terugreis naar huis te beköstigen.
Met deze middelen zal ik nu andermaal mijne opmetingen en
onderzoekingen beginnen. Tegen den tijd dat ze verbruikt
zullen zijn, kan een antwoord nit Bnropa komm, en zoo däär
de bronnen falen, die mijne onderneming zouden kunnen be-
vorderen, dan zal ik over de hulp beschikken, die mij met zoo
veel Christelijke broederliefde te Sjemlan werd aangeboden. De
edele Dr. ka l ley en Mr. scott hebben mij wel verboden, er
tegen iemand melding van te maken; maar ik hoop, dat ze mijn
verraad ten mijnen gunste zullen willen uitleggen. Zeker zullen
ze dan de maat hunner vriendelijkheid ten boorde toe vullen.
Intusschen gevoel ik mij door deze omstandigheden tot groote
vereenvoudiging in mijne wijze van reizen gedwongen. Door
een gedeelte mijner kleederen en zaken hier bij de Thomson’s
achter te laten, zal ik een muilezel-vracht minder hebben. Te
Sjemlan vond ik een nieuwen bediende eerez genaamd; een
jongeling p h i l i p , een gewezen discipel van de Amerikaansche
broeders, werd mij als tolk aanbevolen. Hij is, ofschoon 15
jaren, nog geheel een kind, zoodat ik eenigzins vrees, in dit
geval wat al te veel op de aanbeveling van vrienden vertrouwd
te hebben, waardoor het op mijne togten wel eens de vraag zou
kunnen worden, of de tolk den reiziger dan wel de reiziger den
tolk heeft te verzorgen. Maar ik heb het er op gewaagd, ge-
leerd als ik heb, met het kleine en geringe te vreden te zijn,
en wensch mij slechts dankbaar te gevoelen voor al de vrien-
delijke hulp, die men mij heeft bewezen. Wij hebben ons te
Beyrout een paar dagen moeten ophouden. De ligging dezeT
stad aan den voet van den Libanon was mij op nieuw betoo-
verend; maar de lucht er drukkend, sedert ik eenigen tijd aan
de fijne gezonde berglucht gewend ben.
Gisteren morgen verliet ik de vrienden te Sjemlan, door Ph i l
ip en per ez gevolgd, en kwam over Äbeyh, over het van
daar door een schilderachtig pijnbosch gescheiden dorp Bewerti,
en over het aan den voet van de bergen gelegen klooster-dorp
el-Mou allahah, digt bij den Nahr-ed-Bamour, hier des avonds
aan. Dr. kalley werd nog opgehouden; hij zal zieh te Tyrus
bij mij voegen. Het weder is fraai: zoo dan de Heer wil, hoop
ik morgen ochtend op nieuw mijne togten te beginnen. De
ondervinding, die achter mij ligt, doet mij wel niet zonder
vreezen en beven voortgaan; maar geeft mij toch ook nieuwe
bemoediging tot gelooven en vertrouwen.
H e n r y , de vlugge jongste zoon van broeder Th om so n , komt
daar juist binnen huppelen om mij te zeggen, dat het middag-
maal is opgediend. Straks dus het verhaal van onzen togt in
de Belad-Besjarah....................
Ik bereikte Ibl tegen den avond; het ligt 2i uur van Hds-
beiya. Als men van laatstgenoemde plaats voorbij de chän aan
de Jordaan gekomen is, klirnt de weg uit de vallei, tegen het
gebergte zuidwaarts op. Juist op het hoogste punt werd mijne
aandacht getroffen door twee groote holen en verscheidene uit-
kappingen in de rots ter regtet hand; de voorbijgangers noem-
den die plaats Ain-el-Hermes, met bijvoeging, dat hier eertijds
eene stad gestaan heeft. In de woning van een trouwen discipel,
die sedert eenigen tijd als hulp-zendeling der Noord-Amerikaansche
broeders rondreisde, was reeds eene kleine gemeente
verzameld van 38 hoorders, mannen en vrouwen, de laatste
als naar gewoonte in eenen hoek van het vertrek, achter een
gordijn verborgen. Dewijl ik de prediking in het Arabisch
niet verstond, maakte ik van dat uurtje gebruik, omineen anderen
hoek, aan een mijner kisten neergezeten, met nicola de