terwijl hem door p il ip p u s ’ dochters, maar vooral door a’ga-
bus den profeet van Juäea, voorspeld werd, dat de Joden te
Jeruzalem hem zouden binden en overleveren aan de Heidenen.
Wat zal dat een smeeken en weenen aan zijnen hals geweest
zijn, toen de discipelen van Cesarea, in vereeniging met paulus
reisgenooten, Tiem baden niet naar Jiruzalem op te gaan. Trouwe
lief de die van Cesarea!s Ghristenen, daar zij in kinderlijk ge-
loof konden zeggen // de wil des Heeren geschiede” en des niet
te min deelgenooten aan het lijden des Apostels wilden zijn,
terwijl ze met hem opgingen naar Jeruzalem i).
In gindsch kasteel, aan de zeezijde, verbeeld ik mij dat
PAULUS niet lang daarna in verzekerde bewaring werd gezet,
toen hij door Clau diu s ly s ia s , onder gewapend geleide, naar
p e l ix was afgezonden, en op dien s. bevel in //het regthuis van
h erodes” gevangen moest blijven, totdat ook zijne beschuldi-
gers zouden afgekomen zijn van Jeruzalem. Maar ofschoon de
Apostel zieh krachtig en overtuigend verdedigde, en ofschoon
p e l ix zieh bewust was van diens onschuld, zoodat hij, wel-
ligt om zijn geweten te stillen, //den hoofdman over honderd
beval, dat pa u lu s verligting zou hebben, en dat hij niemand
van de zijnen zou beletten, hem te dienen of tot hem te
komen,” nogtans bleef pa ulus voor meer dan twee jar en p e l ix ’s
gevangene, en werd ook als een gevangene aan het bestuur van
pestus overgedragen, daar p e l ix den Joden gunst wilde be-
wijzen, ziende dat zijne hoop, om van pa ulus geld aangeboden
te worden, in damp was vervlogen2).
Ook het huis van Co r n e l iu s , den hoofdman, heeft de overlevering
onder het dakgewelf eener bidkapel bewaard. Zoo al-
thans geeft ze voor. Gelukkig is ieder spoor dezer zoogenaamde
heilige bidplaats verdwenen. Wij voor ons, wij wenschen ons
te houden aan Gods Woord alleen en niet aan de overleverinDs :"
aan geene aanbidding noch voorbidding van den Apostel, die
afgezonden werd om Corn e l iu s het Evangelie bekend te maken;
maar met Co rnelius begeeren wij, als //in Gods tegenwoordig-
heid,” naar al datgene van pe tru s te hooren, wat hem door
God, den Heiligen Geest bevolen is, ons door het schrijven
zijner algemeene Zendbrieven bekend te maken. Treffende woor-
den, //getrouw en aller aanneming waardig,” die van pe trus
tot Co rn e l iu s en de zijnen gerigtx). Treffende waarschuwing
daarbij het voorbeeld van p e l ix , pestu s en a g r ip p a , die de
woorden des eeuwigen levens vernamen, er bijna door bewogen
werden Christenen te worden; maar die nimmer verder dan tot
het noodlottige bijna gekomen zijn.
Nog eene andere schrikkelijke waarschuwing klinkt ons uit
Cesareas muren tegen, die van herode s a g r ip pa ’s vreesselijk
einde; daar //hem een engel des Heeren sloeg, daarom dat hij
//Gode de eer niet gaf, en hij werd van de wormen gegeten
//en gaf den geest” 3).
J osephus berigt ons, dat eene tweespalt tusschen de Grieken
en Joden van Cesarea, de hoofdaanleiding geweest is tot Jeruzalem
s ondergang en de verwoesting van geheel het Joodsche
land. Na Jernzalem's val bleef Cesarea gedurende 400 jaren
de hoofdstad des rijks. Zelfs stonden de bisschoppen van Jeruzalem
een tijd lang onder die van Cesarea, als de // Metropo-
litaansche kerk van Prima Palestina,” die, door eenen aarts-
bisschop bestuurd, niet minder dan 20 bisdommen onder zieh
telde. Bij willem van Tyrus vindt men de kerkelijke geschie-
denis van Cesarea uitvoerig vermeld. Hoe hoog ook verheven,
heeft deze stad de algemeene verovering des lands, eerst door
de Saracenen, en daarna in 1101 onder boud ewijn I. door de
Kruisvaarders, en eindelijk in 1265 door sultan biba r s niet
kunnen ontgaan; en daarmede heeft zij ook haar aandeel ruim-
schoots gehad in de vernieling en verwoesting, die de andere
steden en dorpen des lands heeft getroffen. Zelfs in grooteren mate
dan Tyrus, Sidon, Beyrout en 'AJclea, die allen, de eene meer
de andere minder zijn herbouwd, terwijl de puinhoopen van
Cesarea sedert eene lange reeks van jaren slechts aan de wilde
dieren tot schuilplaats hebben gestrekt. Wat er nog aanzienlijks
in ongeschonden toestand was overgebleven, werd door djezzar
Pasja naar ’‘Akka weggevoerd.
Ik heb misschien wat veel van uwe verbeelding gevergd,
mijn vriend! door u te vragen u in gedachte in het midden
van Cesareas puinhoopen te verplaatsen. Welnu, ik hoop u
met de schets die ik er teekende, later te hulp te komen.
Door de warme middagzon in de breede vlakte ten O. van
Cesarea zal ik u nu maar niet heen voeren. Gij zult u wel