afstand van hunne akkers verwijderd wonen. Op den afstand
van twee en een half uur van Sebann hadden wij het hoogste
pnnt van onzen weg bereikt, ruim 110 0 voeten, tevens aan
deze zijde de hoogste verheffing tusschen de vlakte van Esdrelon
en de zee. Het groote plein lag nu met zijne teVs en ruïnen
aan onze voeten. Ook el-Lejjoun, dat zoo nabij scheen als of
wij het in minder dan een half uur konden bereiken. Wij
bevonden echter, dat er nog anderhalf uur meé henen ging,
eerst door eene zacht glooijende, naauwe vallei, daarna längs
een steil en rotsachtig pad, dat zieh tusschen de bergen henen
slingert. Aan deze, dat is de O.zijde van Jdara zag ik geene
cultivatie meer. De berghellingen liggen er Woest, met gras
en kort doornachtig struikgewas begroeid ; de terras-aanleg van
betere, lang vervlogen dagen is er echter nog zigtbaar.
Yan den Kamel af tot aan het Gilboa gebergte toe wordt
de Esdrelonsche vlakte door zulke berghellingen ingesloten, in
den vorm bijna eener halve maan, welker opening naar het N.
is gekeerd. Oost en westwaarts zijn de bergen, die de horens
í der halve maan vormen, het minst — in het zuiden, naar de Sama-
rische bergen toe, het meest verheven. Aan hunnen voetliggen
dan die groote teVs van Kaimoun, el-Lejjoun en Taanuh,
waarop oudtijds de sleutelvestingen van het Efraïmsche gebergte
en van de vlakte van Ksdrelon tevens waren gebouwd.- El-
Lejjoun schijnt wel de voornaamste geweest tezijn. Ook heden
nog zijn de bouwvallen hier van veel uitgestrekter omvang,
dan op de andere teVs. Ze liggen in twee groepen verspreid.
De grootste of noordelijkste wordt van de andere door een
klein dal gescheiden, daar beide op afzonderlijke hoogten zijn
gelegen. In dit dal vloeit eene rijke beek, die uit den berg
ontspringt, van welken wij waren afgedaald en zieh in twee
of drie armen verdeelt, om daama naar den Kison af te vloeijen.
Deze wateren zijn waaTschijnlijk // de wateren van Megiddo uit
Eigt. Y : 19, want ik moet erkennen de identificatie van Lejjoun
met deze oude hoofdstad voor juist te houden, welke bestrijding
daaT ook tegen is gevoerd geworden. De beek wordt heden
ten dage niet verder benuttigd dan voor een paar korenmolens,
die er tusschen de oeverstruiken zijn gelegen. De eigenaars
dezer molens hebben, volgens de gewoonte om bij voorkeur tusschen
de bouwvallen, liever dan in het vrije veld den ploeg te
trekken, de hoogten van Megiddo behouwd. Zoo liggen dan
nu de fragmenten van kolommen, van kallcsteen en graniet,
en van allerlei bouwmaterialen tusschen het opschietende graan
verspreid. Op eene steilte aan de N. zijde der beek ziet men
het fondament van een kerk- of tempelgebouw. Als hoofd-
station tusschen Damascus en Egypte aan den wester-karavanen
weg heeft el-Lejjoun nog langen tijd eene groote chanbezeten,
waarvan ook matjntkrell , en vele reizigers na hem, melding
maken. Maar thans is dit laatste overblijfsel van Megiddó's
aanzien verdwenen, ten minste zoo zeer verwoest, dat reizigers
noch lastdieren er meer eene sehuilplaats voor den regen kunnen
vinden. Een paar armoedige hutjes had men van de neerge-
vallen steenen opgestapeld. Misschien slechts voor een tijdelijk
verblijf; want hunne bewoners waren vertrokken. Een half uur
ten NW. van Lejjoun ziet men nog een’ anderen tel, door
den gids Tel-Metzdlim genoemd.
Megiddo, een der 31 Kanaänitische koningsteden *) werd aan
de kinderen.van m a n a s se in is s a s c h a r s erfdeel toegewezen ;
doch niet geheel onderworpen 3). Onder salomo’s regering echter
zien wij náaNA, de zoon van a h il u d als een zijner twaalf
bestelmeesters het bewind voeren over Megiddo, Taänach en de
geheele landstreek van Beth-Sean tot aan den Karmel .4). De
opbouw van Megiddo, wordt bijzonderlijk vermeld3) als door
salomo aan het //uitschot” des volks opgelegd. A h a z ia , de
koning van Israël, door je h u achtervolgd, zocht te Megiddo eene
sehuilplaats, maar vond er den dood 6). Maar vooral is Megiddo
merkwaardig geworden door den dood des vromen konings jo -
s ia ’s , in den slag dien hij earaö n e c h o leverde, toen deze op
was gekomen uit Egypte en door wilde trehken tegen den koning
van Assyrie, naar de rivier Frath7). Niet voldaan met
het klare, zeer verstaanbare Bijbelverhaal van deze gebeurte-
nis, hebben sommigen gemeend, dat het duister is, hoe jo s ia
earao kon //te gemoet gaan1 van Leruzalem, daaT deze reeds
tot in het dal van Megiddo, dat is, de vallei of vlakte van
Esdrelon was genaderd. Na onze Karmel-xús, is er mij niet de
minste zwarigheid in overig. E araö n e c h o kwam met zijn
heirleger door de vlakte van Eilistia en Saron, steeds de kust
volgende, rondom Kamels NW. hoek heen naar de groote Me-
1) Josua XII : 21. 2) XVII : 11. 3) Rigt. 1 : 27. 4) 1 Kon. IV : 12.
5) IX: 15. 6) 2 Kon. IX : 27. 7) XXIII: 29, 30;. 2 Krön. XXXV: 20, 25.