held, die aan dit eiland den naam gaf van het paradijs van het
Oosten, ontdekten wij, wegens den invallenden nacht, niet veel.
"Werd immer een grond door bloed en tranen gedrenkt dan was
het die van Scio. Yoor dat Griekenland zijne onafhankelijkheid
van Turkije’s slavernij bevocht, zoo lees ik ergens, bedroeg de
bevolking van Scio 120.000 zielen. Slechts 900 ontkwamen
er aan het zwaard en de vlammen.
Yan het om zijne vruchtbaarheid, en als de geboorteplaats
van vele beroemde Grieken, onder anderen ook van sappho ,
bekende Mitylene (het oude lesbos) dat wij ten N. W. aan
onze regterhand lieten liggen, zagen wij niets. Den volgenden
morgen stoomden wij voorbij Samos — niet te verwarren met
Samos in Tkracie nabij de Dardanellen, en Samos, het tegen-
woordige Cephalonia —- welks hoogen bergtop boven de andere
eilandjes van den Archipel uit, op grooten afstand wordtgezien.
P ythagoras zag hier het levenslicht. De oude Grieken gaven
het ju n o tot geboorteplaats. H erodotus schreef er zijne ge-
schiedenis.
Aan de regterhand lieten wij Nicaria of Icarie, naar icarus
genoemd, die met zijn vader daedalus van Creta herwaarts
vlugtte. Een weinig zuidelijker ligt Patmos 1) , eene groote
rots, middelmatig hoog, 12 Eng. mijlen lang, 6 breed en 28
in omtrek, waar Keizer domitiaan den Apostel Johannes
verbände. Wij voeren er niet digt genoeg voorbij om de
schamele stad Phocas te kunnen onderscheiden. Het is bekend,
dat Al ex a n d er commenes een klooster stichtte op een der
heuveltoppen, waar men de grot aanwijst, die Johannes tot
verblijf zou gediend hebben. Niet deze plaats alleen echter,
maar het gansche eiland is vol van reliquien des Apostels.
Langs onzen koers lagen vervolgens hero, Calamo en het
grootere hooge Cos2) , nu Stango, welks hoofdstad Cos, aan
eenen ondiepen inham gebouwd, zijne witte huizen en slanke
minarets tegen het omringende liefelijke lommer schilderachtig
doet uitkomen. Op onze Vaart door den Archipel zag ik ner-
gens het land zoo wel bebouwd als hier. Men zegt dat Cos
voor Samos en Scio in vruchtbaarheid niet behoeft onder te
doen. A p e l l e s , hypocrates en andere grooten der oudheid
werden er geboren.
«
Een hevige zuidelijke wind vertraagde onze vaart zeer. Onze
kleine boot van slechts 140 paardenkracht wilde wind en zee
op den kop niet wel verdragen. De kapitein sprak van eene
schuilplaats op te zoeken in eene der baaijen onder de vaste
kust, en daar betere gelegenheid af te wachten om naar Rho-
dus over te steken. Maar terwijl wij dat beroemde eiland na-
derden, bedaarde de wind en werd ons günstig. Wij ankerden
in den nacht en vonden ons verrast, toen wij den volgenden
morgen de zon van achter de geduchte wallen en torens van de
aloude stad Rhodus met Oostersche vuurpracht zagen opgaan.
De Apostel Paulus maakte ten deele dezelfde vaart, toen
hij van Troas opging naar Peruzalem, gebonden zijnde in den
geest, die hem betuigde, dat vele verdrukkingen hem daar
wachtten1). Wat moet dien Apostel, toen al in de ziel zijn
omgegaan, na dat afscheid te Milete, alvorens hij, gelijk wij,
te Rhodus aankwam om van Patara met een ander schip
naar Tyrus over te varen. Hoe moet de stad Rhodus er toen
geheel anders hebben uitgezien dan nu; toen die wereldberoemde
stad, de zetel van den zonnegod, een wonder van schoonheid,
waar de beeiden niet te teilen waren, nu eene totale verwoes-
ting. Ik heb hier heden morgen eenige uren tusschen de puin-
hoopen rondgewandeld. Ik heb gedacht aan de oude Grieksche
stichters, aan de Eomeinsche, Saraceensche, Grieksch-Keizer-
lijke, Yenetiaansche, Egyptische en Turksche veroveraars; aan
de trotsche ridders van St. Jan van Jerusalem, die het in 1319
onder hunnen Grootmeester ftjlco de v il l a r e t bij verrassing
innamen; aan het verschrikkelijke beleg en de verovering van
Rhodus door Sultan soliman in 1522; ik ben die trotsche
ridderstad opgewandeld, waar nog de half vergane en eenzame
balkons van vroegere weelde getuigen; ik heb mij door eenige
kwäjongens tegen belooning van baksjiesch de deur der oude
hoofdkerk, thans eene moskee, geopend gezien; ik heb er onder
de matten der Moslemsche aanbidders de grafzerken met af-
beeldsels en opschriften der ridders aanschouwd; ik heb tusschen
de wallen van het oude ridderpaleis rondgedoold, niet
zonder gevaar van onder de dreigende, half ingestorte bouwval-
len begraven te worden; ik heb er verstomd gestaan bij de
geduchte muren en torens, grachten en valbruggen en de ver