bergschakel, die zieh bijna regt Oost en West tot in het mid-
den van Galileo, uitstrekt, en zieh daar met den van het NW.
körnenden bergrug van Sjemma en andere bergtakken te zamen
knoopt. De Kruisvaarders noemden die bergrij Saron; maar
geheel zonder grond, daar toch de vlakte van Saron, volgens
de aanwijzing der Heilige Schrift, ten zuiden van den Karmel
moet worden gezöcht. De ridderlijke strijders schijnen echter
van de géographie van Palestina weinig werk te hebben ge-
maakt, daar zij sommige plaatsen z66 ver buiten den koers gelegen
hebben, dat men zieh afvragen moet,¡of de Heilige Schrift
hun dan gansch en al onbekend is geweest. Het schijnt intus-
schen den mensch aangeboren, om aan hetgeen zijne lang ont-
slapen voorouders zeiden, meer gewigt te hechten , dan aan zijn
eigen nuchter onderzoek. Zoo is het dan ook te verklären, dat
de géographie der Kruisvaarders, hoe krom en verdraaid ook, zoo
lang krediet onder de beoefenaars der kennis van Palestina
heeft genoten. Gelukkig mag men zieh in de laatste jaren over
eene betere aardrijkskundige kennis van het H. Land verblij-
den, gegrond op de opgaven der Schrift zelve, en onafhankelijk
van de verhalen en legenden der vrome Kruisvaarders en de hun
voetspoor in dat opzigt nagetreden monniken. Is er betrekkelijk
nog weinig van de localiteit der oude Bijbelplaatsen aan het
licht gekomen, de topographische kennis van Palestina wordt
thans toch van jaar tot jaar vermeerderd, en met Gods hulp
hoop ik, zullen ook mijne tegenwoordige togten daartoe dienst-
baar worden.
Vergeef mij, dat ik u hier op Nakkourak's top zoo lang op-
houd. Daar wij echter nu toch eenmaal over dit. punt bezig
zijn, moet ik er nog een - enkel woord bijvoegen aangaande
de ontdekkingen, die ik tot hiertoe reeds met betrekking tot
de Bijbelsche géographie heb mögen maken. Gij zult ligt be-
grijpen, mijn vriend! dat ik met al mijne vödrstudie en met
al de boeken, die ik bij mij heb,,al: reizende tot weinig resul-
taten kom, die ik u zoo maar voetstoots als, goede munt kan
toezenden. Wel is er hier en daar een punt, waaromtrent mij
geen twijfel meer overblijft, en dan houd ik het niet van u
terug; maar het overige vereischt een bedaard en misschien
herhaald onderzoek, waartoe geen reiziger, terwijl hij rondreist,
gelegenheid heeft. Genoeg voor u thans te vernemen, dat ik
meen veel gevonden, vele van Israels verwoeste steden opgespoord
te hebben. Te zijnen tijd hoop ik deze vruchten van
mijn1 arbeid mede te deelen. Overigens heb ik het mij tot
eenen regel gemaakt, en in deze tegenwoordige togten, gelijk
gij ziet, reeds in toepassing gebragt, dair het uitvoerigst
te zijn, waar andere reizigers of niets of weinig van melden:
Als een staaltje van mijne opmetingsreis heb ik er ditmaal alles
bijgevoegd, wat de zwarigheden betreff, waarmede ik dagelijks
heb te worstelen; met klimaat, met vermoeijenissen, met woeste
menschen en hunne mij onbekende taal, met eilenden van
allerlei aard. Niet altijd echter zal ik in dit. opzigt zoo uit-
voerig zijn. Er komen ook andere zaken voor, die ik u mee
zal wenschen te deelen. En het verhaal mijner reis zou u dan
even zoo vermoeijend worden, als ik vrees, dat mij de werke-
lijkheid zal zijn als het steeds zoo voortgaat, gelijk tot hier.
Nu, wij zullen zien, wat de Heer ons voorlegt.
Komaan dan, nu de berghoogte af, naar beneden. Ddär is
eene rijke fontein, juist wat wij wenschten’, om depaarden eens
goed te drenken. Daarna slaan wij links om naar el-Pussa,
dat een uur van hier aan den voet van onzen berg, (door de
Arabieren Njebel-el-Mousjakkak, gespleten of gesclieurden oerg
genoemd) is gelegen.
De plotselinge klimaatsverandering trof mij hier. Afdalende
van de 2 ä 3000 voet hooge bergen van het NW.lijk Galileo,
waar de lente nog weinig vordering had gemaakt, was hier in
Akka's vlakte het voorjaar reeds tamelijk gevorderd. De grond
was rijk met gras en kruiden bedekt. Het bloementapijt overtrof
alles, wat ik nog immer van dien aard gezien heb, met uitzon-
dering misschien van bergvlakten in Z. Afrika, onmiddellijk na
den regentijd aldaar. Hoe zal ik u al debloemen, die hier groei-
jen, beschrijven! Zal ik spreken van de vaderlandsche beken-
den, van de malva en de kamillen, de wilde goudsbloem en
renunkel, wan de klaversoorten en het wormkruid, of zal ik,
met verachting biezen en brandnetels vöorbijgaande, de prächtige
anemonen beschrijven en de klaprozen, of de salienpeper-
ment, de wijnruit en alsem in hunne deugden verheffen? het
zou een kapittel van h a s se lq u ist op zieh zelf vereischen l u
de schoonheden van het veld in deze lentedagen te doen
waarderen. Hoe meer ik el-JBussa naderde, des te heerlijker
zag ik het land. Hier viel overvloedige regen, hier is boven-
dien het water eener beek, eene weldaad voor het land. Hier