Ik had gaarne van hier nog eenen kruistogt in de Saron-vlaJcte
op en neder gemaakt; maar moest dit alles wegens den regen
opgeven. Zoo verlieten wij dan het dorp en rigtten den koers
naar Jaffa.
’tWas een der noodlottigste reisdagen, die ik nog had on-
dervonden. De regen belemmerde ons den ganschen weg. In
het eerst schikte het tamelijk wel; maar naauwelijks Bedia
voorbij zijnde, een dorp, ruim B/4 uurs van Kerawa gelegen,
barstten de wolken in stroomen los. Nog een half nur verder
troffen wij weder een dorp aan, waar wij traehten te schuilen,
maar een Arabisch dorp is niet van stallen voorzien, gelijk wij
dat bij ons te lande gewoon zijn. Dit dorp althans scheen
voor niets minder berekend dan om er onder'een slagregenmet
beladen paarden en muilezels te schuilen. De straten zijn er niet
veel meer dan naauwe goten, en loopen zeer steil op en neder,
zoodat, bij het bedwelmende dat een stortregen altijd heeft,
ik na een paar malen de huizen om en om gereden te hebben,
zonder ergens eenen geschikten ingang te bespeuren, en zon-
der ook iemand buiten’shuis te vinden om ons teregt te helpen,
beter dacht, daar wij nu toch eenmaal in de bui waren en
reeds doornat, om maar hoe eer hoe liever naar Jaffa door te
rijden. In de confusie bleef ik zelfs met den naam van dit
dorp onbekend. Dat er van opmeten in zalk weder niets
komt, begrijpt gij. En ook van de gedaante en gesteldheid
des lands ziet men niet veel. Ik bemerkte alleen, dat Kerawa
aan de noordelijke afhelling ligt eener lange en met olijfbos-
schen beplante vallei, die met eenige slingeringen van het
oosten naar het westen afloopt, en .dat onze weg de gestadige
afdaling van den vorigen dag bleef volgen over een bij uitstek
rotsachtig terrein, dat slechts hier en daar met kreupelhout
bewassen en weinig of niet bebouwd is. Met de afstanden ging
het evenmin voorspoedig als met al het overige wat tot eene
terrein-verkenning behoort; want gedurig was er oponthoud
met de muilezels; dan eens brak een der zeelen, dan struikelde
het eene arme dier, en dan weder schoof de geheele last van
den rüg van het andere, zoodat het niet mogelijk was met
eenige regelmatigheid onzen voortgang naar het horologie af
te meten. Eindelijk kwamen wij aan de laatste westelijke afhelling,
die naar' de Saron-vlakte afdaalt. Een ellendig dorp
Kefr-Kasim, dat echter belangrijke oude ruinen heeft, ligt op
deze laatste hoogte.- Toen wij het voorbij waren, kwam de
groote vlakte in het' gezigt,. met het kasteel JRas-el- Ain voor
ons, het dorp Medjdel,. op' onzen bergrand op eenen kleinen
afstand ter linkerhand, en voorts een aantal dorpen in de vlakte
zelve. Als het weder günstig was geweest, verbeeld ik mij,
hadden wij Jaffa ook moeten zien. Naar gissing moet Kefr-
Kasim omstreeks 3 | uur van Kerawa zijn gelegen.
Het gezigt van de vlakte gaf ons moed. Nog vier uren,
dacht ik, dan hebben wij Jaffa bereikt, vinden er een goed
logis en goed onthaal en zullen, na de natte kleederen, die
ons nu zoo klam en zwaar besluiten, tegen drooge te hebben
verwisseld, weldra al de eilende van dezen togt vergeten., Maar
ganseh anders viel het uit.
De regen bedaarde een weinig, toen wij aan het oude kasteel
kwamen, dat Bas-el-Ain genoemd wordt, omdat hier de voor-
naamste bronnen zijn van de Nahr-el- Aujeh, die digt bij Jaffa,
ten N. dezer stad, in zee vloeit. Dit fort is vierkant van vorm,
met eenen hoogen gekreneleerden muur en hoektorens, geheel
in den Saraceenschen tränt. Zijne ligging in het hoogste der
vlakte, bij de bronnen der zoo even genoemde rivier, en als
het wäre tegenover, ofschoon nog 3 i uur van Jaffa, moet het
den doortogt der vlakte geheel hebben afgesloten. Ik geloof, dat
Babbi schwahtz het Me-Jarkon van Joz. X IX : 46 uit het
gebied van d a n teregt op deze plaats veronderstelt. Niet ver
ten NW. van het kasteel is een gebucht, met een paar watermolens
en eene chän.
Beeds uit zijnen aard moerassig door de wateren, die hier
opwellen , was de grond door den stortregen geheel doorweekt-
Wij konden slechts langzaam voortkomen. A b o tt monsotjb, reed
voorop, om den weg te wijzen;, want het gewone voetpad was
door het water geheel onkenbaar geworden. Eindelijk kwamen
wij aan eene plaats, waar de kronkelingen der Aujeh onzen
voortgang naar de kust verhinderden. De riviergeul was vol
en scheen diep; maar wij moesten er over. tKwam er nu op
aan, wie onzer de eerste zou zijn om den doortogt te beproeveu.
A b o u monsotjb, bromde, dat het onmogelijk was er over te
komen. De muilezeldrijver wilde zieh niet te water begeven.
Eebez en philip er aan te wagen, mögt ik ook niet, en evenmin
had ik lust er zelf het leven bij in te schieten. Daar
stonden wij dan! Wat moest er gedaan worden. Wij waren