OYEE HET KASTEEL ES-SJUKIEE NAAE HASBEIYA.
Hdsbeiya 3 Jannarij 1852.
Geliefde Yriend!
De werkzaamheden van den dag zijn aigeloopen, het dag-
boek is bijgehouden, mijne schetsen zijn geborgen; ib r a h im ,
mijn nieuwe knecht, heeffc een goed vuur aangelegd, nicola is
bezig met de thee gereed te maken en alles belooft mij eenen
stillen rüstigen avond. Ik benuttig dien om n mijne reis her-
waarts te verhalen.
Werkelijk was het weder maandag (29 Dec.) fraai, en ik
haastte mij nicola om muilezels uit te zenden. W il l iam ’s
vader schudde het hoofd: hij vertrouwde het weder niet. Gij
moet twee dagen van hier naar Hdsbeiya onderweg zijn, zeide
hij; wat zult gij doen als het van nacht weer begint te stor-
men? Door den storm heen reizen, — was mijn antwoord,
mijne goederen zijn door gewast zeildoek tegen den regen be-
schermd, en ik zelf geloof het onder den gutta-percha-mantel
wel te knnnen houden. De mukhari werd over het weder ge-
raadpleegd. Hij gaf goede hoop. De reis was besloten.
W il l iam kreeg eene merrie van zijn vader te berijden,
waarnevens haar veulentje zou volgen. Toen volgden er een
paar nren van verwarring en geschreeuw tusschen n ic o la ,
ib r a h im , detf mukhari en een aantal zieh in de zaak mengende
voorbijgangers: ’t waren weder, ouder gewoonte, allerlei schel-
merijen en talmerijen, in den smaak zoo als ik ze te Beyrout on-
dervond, en waarvan het oogmerk alleen is om den huurder, dat
is den reiziger, nog meer geld af te persen dan reeds bij het
toetreden tot den bedongen prijs is geschied. Doch ik liet
ditmaal nicola de zaak afhaspelen, gelijk zulks tot zijne drago-
mans-functie behoorde, en had dus nu maar lijdelijk het oogen-
blik af te wachten, dat ik het // challas” (gereed, gedaan) hoorde
uitroepen. Dit was omstreeks 1 ure na den middag, — laat
genoeg zult gij zeggen, maar vriend! het gaat hier niet vlug-
ger — toen reden wij den weg längs het strand op; vader Th.
gaf nog menigen wenk voor onzen togt, drukte ons de hand,
riep nog eens //let op het veulentje” en keerde toen alleen naar
huis terug, terwijl de rimpelen der bezorgdheid, die van zijn
voorhoofd niet waren verdwenen, mij voor den geest bleven zweven.
Op ongeveer een f uur van de stad verlieten wij het strand,
om nu de Phoenicische vlakte en de dwars door deze stroomen-
de Zaharani-rivier over te trekken. Het voetpad slingerde in
eene zuid-oostelijke rigting längs eene berghelling op, enbragt
ons aan eene chän, door de inlanders Chdn-Mehemed-Ali ge-
noemd, van waar men een zeer fraai gezigt geniet op de bos-
schen van Bjebel Bihän. Kort daarbij is een fontein met een
steem, die een Grieksch opschrift heeft. De Aneroid wees ons
1262 voet hoogte. Men rijdt van hier over een rotsachtig
tafelland van blaauw-grijze kalksteen, waar ik soortgelijke over-
blijfselen van eenen ouden Eomeinsehen weg vond als tusschen
Beyront en Sidon, Een eenigzins geoefend oog gaat de stuk-
ken van sarcophagen niet voorbij, die hier de digging van eene
voormalige stad aanduiden; welke, is mij echter niet bekend
mögen worden. Een eind voorbij het ter regterhand op eene
hoogte gelegen dorp Zifti daalden wij eenigermate af en volgden
toen eene lange wadi of vallei, aan welker einde het dorp
Nabothiek, ligt, de hoofdplaats van het district van Sjukief,
aldus genoemd, naar het, nog 2 uren verder ten ZO. op de
hooge rotsen boven den Leontes^xWiet gelegen, kasteel van
Beifort, bij de inlanders Kdlat-es-Sjukief geheeten. De zon
was reeds ondergegaan, toen wij de vallei inreden, die mij woest
en wild, vol rotsblokken en doornachtige eikenstruiken toe-
scheen. Slechts in de nabijheid van Nabothieh ontdekte ik in
de schemering, dat wij ons tusschen pas geploegd bouwland
bevonden. Hoe eenzaam en stil was het om ons heen! Slechts
nu en dan vernamen wij het krassen van den nachtuil, de
ongestoorde bewoner dezer weinig bezochte streek. De sterren
fonkelden en tintelden op eene wijze, waaruit naderende regen