de //moeder der Phoeniciërs” zoo als taçitus haar noemt, voor-
stellen.
Eene wandeling over deze heuvelen met eene herinnering aau
Sidons stichting, waarschijnlijk door s id o n , Kanaans eerstge-
boren zooni); aan hare geduchtheid, vooral tegenover Israël?);
aan haren handel en nijverheid 3); aan hare mededmgster Tyrus,
misschien eene harer koloniën, die hare grootheid deed verkwij-
nen ; aan de legerbenden van den Assyrischen salmanasser , en van
den Macedonischen Al ex a n d er , die in 720 en 832 voor c h e is -
tds de stad innamen en verwoestten ; aan de daarop volgende
overheersching van Berzie, Syrie, Kgyple en Borne; aandeSa-
raceensche magt, die in 636 n. C. hier den scepter begon te zwaai-
jen, nadat Sidon zijne discipelen van je z u s *) en zijne door
een’ bisschop bestuurde gemeente had gehad; aan de beurteling-
sche verovering, verwoesting, weder-opbouw en weder-verwoes-
ting door de kruisvaarders onder Koning bottdewijn in 1111
en onder lo d ew ijk IX, in 1250 tot 54, door de Mohannne-
danen onder sa la d in in 1187, en onder melek-e l -’adel tien
jaren later, door Sultan se l im in 1517, door den Emir fa chr-
ed -d în , in het begin der zeventiende eeuw, en nu laatstelijk
door de Engelschen in 1840, — eene wandeling met zulke herinne-
ringen geeft stof tot diep gepeins. //Word beschaamd, O'Sidon!” —
//de Heer heeft gezegd: Grij zult niet meer vrolijk huppelen,
o gij verdrukte maagd, gij dochter van Sidon 1 5)
Door den regen is het veld rondom de stad thans te door-
weekt om er te voet te wandelen. Daarom neem ik doorgaans
mijn paard en strek de togten wat verder uit, dan ik te voet
zou kunnen volbrengen. Hoe veel valt hier op te merken! De
Phoenicische vlakte wordt nu beploegd en bezaaid. En bemest,
vraagt gij? o, Neen; dat nimmer. Honderde en duizende van
jaren draagt die grond reeds vrucht, zonder andere bereiding dan
dat de ploeg, de eenvoudige houten ploeg van Syrie , met behulp
van een span ossen, er wordt doorgetrokken en het zaad aan
de voren wordt toevertrouwd. En nog is zijne vruchtbaarheid
niet uitgeput; maar wordt integendeel door iedere regenbui op
nieuw verzekerd, die de ontbondene kalksteen-aarde van de bergen
afvoert en over de vlakte verspreidt.
1) Gen. X : 15, 19. 2) Rigt. X : 12 en XVIII : 7 , 28. 3) Jes.^XXIII. : 2
en Ezech. XXVII : 8, ook I Kon. V : 6 en EzraI I I : 7. 4) Hand, XXVI : .
5) Jes. XXIII : 4 en 12.
De heuvelen reiken hier tot op een half of f uur van het
strand. Ze liggen meest allen in [rijen, die oost en west
strekken, met steile afgronden in de hoogste gedeelten en minder
steile, ofschoon ook nog diepe valleijen in de lagere, meer
naar de zee gelegene gedeelten, gescheiden. In het oosten
stuit het oog tegen de hooge sneeuwtoppen van den Libanon,
voornamelijk de beide kegeltoppen, Tomat-Niha geheeten. Iets
zuidelijker, maar toch met den Libanon te zamen hangend, rijst
de bergkam Bihân omhoog, met ruige toppen en boschrijke
hellingen, gelijk ze nergens in het land worden gevonden. De
kasteelen van JDjebea en Surba zie ik soms uit het raam mij-
ner kamer, aan den digt beschaduwden voet van dit gebergte,
in de zonnestralen schitteren. Op een der zuidelijke toppen
van den Djebel (berg) Bihân, ziet men eene weli, die ik door
de Mohammedanen Nabi Sesjoud hoorde noemen; een Joodsch
inwoner van Sidon verhaalde mij echter, dat zijne natie aldaar
het graf van Aholiab, den arbeider aan den Tabernakel, stelt en
vereert.
Ongeveer 40 minuten ten zuiden van Sidon vindt men op
den top van eenen 550 voet hoogen heuvel, el-Montere genaamd,
de overblijfsels van een aloud gebouw. Naar de verbazend
groote steenen te oordeelen, en zoowel om de ligging op dezen
zeer uitstekenden heuveltop, als om een’ trap, die in de rots
is uitgehouwen, zou men denken dat hier een Phoenicische
tempel gestaan heeft. Misschien zijn er ook wel op andere van
de omringde heuveltoppen soortgelijke gebouwen geweest, hier
en daar zou men het althans aan uitkappingen in de rots ver-
moeden. Was het mogelijk den grond rondom Sidon te doen
uitgraven, zonder in moeijelijkheden met het Turksche bestuur
te komen, men zou nog menige belangrijke oudheid opdelven.
Eens ben ik hier met w i l l i a m T h o m s o n , niet zonder veel
moeite, in een’ der vele nog bedekte grafkelders ten zuiden
der stad geweest. Wij vonden er nog verscheidene, met ornamentwerk
bebeitelde sarcophagen op en naast elkander in hunne
oorspronkelijke plaats; de voorsten echter, aan den ingang, waren
verbrijzeld. Wie weet welke ontdekkingen men door het ope-
nen der sarcophagen zou maken; want de Phoenicische voor-
werpen, thans in de kabinetten van oudheidkunde verzameld,
zijn meest alle uit sarcophagen afkomstig. Zonder veel bewe-
ging en opschudding te veroorzaken zijn excavatiën hier ech-
5*