wonder, hij heeft nimmer door een verrekijker gekeken. Met
veel in- en uitschuiven om het objectiefglas op het gezigtspunt
van zijn oog te krijgen, ziet liij ten laatste het betwiste dorp,
en zegt nu met beslissende stem, dat het Breika is. Gaat nu
eens na, hoe veel geduld er noodig is, en hoe veel tijd, om
de dorpen van een geheelen horizon in het ronde te meten.
Doch in Palestina kost alles veel geduld.
Het weder begon dreigend te worden, terwijl wij opzadelden
om verder te reizen. Eenige losse buijen vielen in den loop
van den dag, maar wij bragten het er nog behouden af. Ik
was er dubbel blijde om, na hetgeen ik op den togt naar
Hdsbeiya had ondervonden. Eenigen tijd reden wij over een
golvend tafelland meest in eene ZO.lijke rigting voort, terwijl
ik gedurig een dorp of eene oude ruine in mijn boekje optee-
kende, en ook menigmaal naar de rotskloof in de diepte regts
van mij afzag, maar toch zonder den daarin voortbruischenden
Leontes te kunnen ontdekken. Op 21 uur afstands van Srerieh
opent zieh pas het gezigt der rivier bij het gehucht Kakaieh,
waar eene oude Romeinsche brug den overtogt mogelijk maakt.
De Leontes vertoont zieh hier wel trotsch, en door hooge,
met struiken begroeide berghellingen ingesloten; maar heeft
toch dat vreesselijk woeste niet van de Chatweh en de plaatsen
beneden de Jisr-Bwguz. Kakaieh is romantisch gelegen, maar
een ellendig dorp, en de inwoners hebben den naam van zieh
op het plünderen der reizigers toe te leggen. Ik moet bekennen
, dat de schurkachtige physionomien er mij op vielen. Yan
het dorp bereikt men de brug in een half uur: zij is in twee
afdeelingen gebouwd, omdat de rivier hier door een eilandje in
tweeen wordt gescheiden, een schilderachtig plekje, waar bosch
en berg, oudheids-overblijfselen en stortvloed naar den voorrang
dingen, om de meest in het oog springende plaats der schil-
derij te bekleeden, waarbij de ruine van een Romeinschen bürg,
thans in eenen chan herschapen, niet de minste schoonheid aanbiedt.
Aan gene, d. i., de Z.zijde der rivier begint de wadi-Hasjeir,
eene bij uitnemendheid fraaije en diepe vallei, die met eene
bogt zuidwaarts aanloopt naar Tihnm. Wij volgden hären bo-
venkant, na met vele zigzaggen tegen den bergrug opgeklom-
men te zijn. Een aantal dorpen links en regts trokken mijne
aandacht. Hunne ligging is in mijn zakboekje verzekerd, al
geef ik u hier niets dan de namen, zonder in verdere bijzonderheden
te treden, dan dat ze Zotar, Feroun, el-Kanter ah,
Taibeh, Kalaway en Bourj Kalaway, Sawani, Medjdel Selim
en Churlet Selim genoemd worden. Er waren er nog meer
verder af, die ik bij een anderen togt hoop te bezoeken. Een
half uur ten ZW. van Feroun ligt het dorp Maroun, met de
ruine van een kasteel, zoo ik hoorde uit de dagen der Kruis-
vaarders. Het ontbrak mij aan tijd om het te bezoeken. Steeds
klimmende, over eenzame bergvlakten, die ook voor het gezigt
geen aantrekkelijkheid hadden, daar de ploeg er nog pas door-
.heen was getrokken en de steenachtige akkers geene andere
oppervlakte vertoonden, dan de steenen-bedding van een half vol-
tooiden mac-adam-weg; steeds meer bedreigd door den opzetten-
den storm, viel mij het laatste gedeelte van den weg tamelijk
lang. Aan den bovenrand van de onzen weg lcruisende wadi-
Ilma brak de zee van heuvelentoppen, in wier midden het
kasteel van Tibnm zieh met zijne hooge muren en slanke, don-
lcergroene cypressen verheft, eensklaps voor mij open. Nog
eens moest op dit punt het teekenboek worden aangevuld; een
uur later bereikten wij den voet van den kasteeiberg, juist
toen de storm begon los te barsten. Maar nog was ik niet geborgen;
want de menschen van het dorp, dat aan den ZW.lijken
voet van het kasteel ligt, meest Matawileh’s en eenige weinige-
Christenen, zeiden ons dat wij de moeite niet behoefden tene-
men, den rotsheuvel op te klimmen, daar de beg ons toch niet
zou kunnen ontvangen, aangezien de Pasja van Beyrout met
zijn ganschen stoet en nasleep daar gelogeerd was. Mijn gids
trachtte daarop herberging te vinden bij eenigen der Chri'sten-
bewoners van het dorp; maar ook daar was alle ruimte door
de troepen van den Pasja ingenomen, zoodat mij ten laatste
niets anders overschoot, dan in het kasteel belet te vragen, vol
als het dan ook wezen mögt. P h il ip moest hier in zijne dxa-
gomansfunctie tegen over een Oostersch Yorst debuteren. Yol-
gens de regelen des lands zond ik hem met den firman en
eenen particulieren aanbevelin'gsbrief van n a ch l eh , den inland-
scjien Consulairen agent der Yereenigde Staten van N.-Amerika
te Sidon, tot den b e g , terwijl ik aan de slotpoort bleef wachten,
omringd door geen klein getal nieuwsgierigen, wier aan-
gezigten weinig blijken van vriendelijkheid droegen. Na eene
wijl kwam de knaap terug, vergezeld van des begs zoon, en
gij weet reeds, wat er met mij op zijn n tfaddel” volgde.