YAN SICHEM HAAE JOPPE (JAPPA), EN VAN DAAE
NAAE JEEUZALEM.
Jaffa 10 Maart.
Dat ik ü ditmaal niet meer van Sichern mededeel, is het
gevolg van mijn onverwacht vertrek van daar, eergisteren och-
tend. Zeker was het mijn wensch, eenige dagen in die be-
langrijke stad door te breiigen, opdat ik al de gebeurtenisssen,
in de Schrift met betrekking tot Sichern vermeld, duidelijk mögt
verstaan. Ook den Eial en Gerizim wenschte ik te bezoeken;
maar dit alles is nu tot nader uitgesteld. Het regenachtige
weder is opgekomen en heeft mij van Sichern verdreven. Het
is geene plaats om lang te vertoeven, als men zieh niet hinten
’s h.uis kan begeven. De maandagochtend brak dreigend aan.
Ik zag dikke wolken van het westen opkomen en niet kennende
voorzien, hoe lang de regen wel zou aanhouden, meende
ik dat het veiligst was, het er niet op aan te laten komen,
maar hoe eer hoe beter naar Jaffa, a£ te reizen, en daar eene
schuilplaats tegen de voorjaarsregens te zoeken. Later, hoop
ik, zal mijn togt mij naar Sichern terugvoeren, en wat ik dus
thans mis, zal ik dan bij die gelegenheid kunnen vergoeden.
Toen ik vertrok, was het nog droog. De regen kwam pas
later, tegen den middag op, eerst bij losse buijen, daarna echter
meer aanhoudend; eene niet geringe teleurstelling voor mijne
metingen, vooral daar de weg van Sichern, naar J i f f buiten
den koers der gewone reisrouten ligt en het mij dusveelwaard
was, hier naauwkeurige verkenningen te nemen. Veel belangrijks
eeloof ik nogtans niet verzuimd te hebben.D o Zie hier in körte
woorden het voornaamste wat ik ontmoette.
Ons pad gings längs den voet van den Genzim, over eenen naar
den kant van den jakobs put uitstekenden breeden voorsprong,
en draaide toen ZW.waarts om, steeds längs de zuidwestelijke
verlenging van den zoo even genoemden berg, voorbij het
gehucht Kefr-Kelm, en een half uur verder voorbij de ruine
' Ain-Mochna, waarvan de vlakte el-Mochna, over welke ik u reeds
vroeger iets heb gemeld, en die wij nu aan onze linkerhand
längs trokken, liaren naam heeft ontvangen. Men heeft, zoover
mij bekend is, de belangrijkheid van dit Mochna, hetwelk
gewigtig genoeg was om er deze groote vallei naar te noemen,
nog niet teruggevonden. Al voortgaande ziet men achtereen-
volgens de dorpen ’Awertah, Azeir en Sbouba,, aan gene zijde
dezer vallei. ’Awevtah bevat, volgens de Joodsche reizigers die
in het werk van E. cabmolt zijn verzameld, de graven van
ithamab en eleazab, de zonen van AäBON, van pinehas,
den zoon van e lea zab 1) en van de 70 oudsten van Israel,
van wie de Talmudistische geschriften spreken2). De beide
laatste dorpen, aan de westelijke zijde van het AföcÄ»ß-dal, zijn
Eawarah en '‘Ain-Alous; bij het laatstgenoemde, dat twee uren
van de jakob’s fontein is verwijderd, sluit zieh het dal met
eenen tamelijk hoogen berg, die met een zig-zag pad naar den
Jeruzalemschen weg voert; maar tevens ten westen eene naauwe
vallei open laat, waarmede men opstijgt naar een ander hoog
gebergte, ten westen van den grooten weg naar Jeruzalem gelegen.
Door deze naauwe vallei trokken wij voort en kwamen
toen op een zeer hoog punt, van waar de zee en het omliggende
land bijzonder goed zigtbaar waren. Deze bergrug ligt 21 uur
ZZW. van den jakob’s put. Het terrein begint dan weder lang-
zaam af te dalen. Een grafteeken van zeer ouden bouwtrant,
onder de schaduw van een groep olijf boomen links van ons pad,
trof hier mijne aandacht; maar mijn gids wist er mij niets,
zelfs den naam niet, van op tegeven. Digt hierbij ligt Jemain,
een aanzienlijk dorp, met vele oude overblijfselen. De weg
draait er längs henen, met eenen bogt naar het westen, door
welbebouwde olijftuinen, in wier midden, op slechts i uur
afstand van JemcPin, het dorp Zeiia ligt, hetwelk weder twee
1) Exod. V I : 22—24. Joz. XXIV : 33. 2) Zie e. carmolt pages 386, 387,445 etc.
20