meenzaam maakte het ons met Gods leidingen met zijn volk
Israël ! Ja waarlijk // e l ia was een mensch van gelijke bewe-
gingen als wij.” b) Een groot woord om te verstaan; groot in
bemoediging • tot geloof en geloofsgebed, bij den dagelijkschen
strijd dezes aardschen levens !
En hiermede, mijn vriend! voor heden avond genoeg.
Ik ben blijde dat wij van de //verbrande plaats” naar Esfiek
zijn terug gekeerd; want beneden aan de fontein, die ik maar
Klias fontein zal noemen, was eene bende fellahîn’s in hunne
zwarte tenten gelegerd, die zoodra ze ons zagen op ons afkwa-
men, om eenen baksjiesch aftedwingen. Het ongewone gezigt
van Europesche reizigers in deze zeldzaam bezochte streek, deed
hnnne oogen fonkélen van begeerte naar bnit. Onze gids van
Khaifa, met zijn lange speer, wees hun echter dadelijk af, en
ze schenen hem geheel onderworpen. Ons onder de bescherming
te zien van den, die tot dezelfde stam als zij, die der Bédouin en
behoorde, was hen voldoende. Hoe roofzuchtig dit volk ook
möge zijn, zoo schijnen ze nogtans een zekeren eerbied te
hebben voor gidsen uit hun eigen geslacht, als zagen ze daarin
een zeker tribuut, dat de reiziger hen eenmaal heeft betaald,
en niet voor de tweede keer mag gevorderd worden. Hadden
wij evenwel hiêr ergens in het open veld den nacht door moe-
ten brengen , dan twijfel ik zeer of ze ons wel zoo rüstig zou-
den hebben laten blijven als wij thans zijn, in het huis van
onzen Sjech.
Dr. k a lle t is nog druk bezig met zijne patienten. Hier
zijn het Druzen en Mohammedanern Christenen wonen te Ksjiëh
niet. Hoe gretig hooren ze zijne woorden aan, daar hij hunne
harten heeft gewonnen door liefderijk hulpbetoonl Het is waarlijk
aandoenlijk te zien, hoe de armen en ellendigen tot hem
om hulpe komen voor het ligchaam , en hoe ze van hem weg-
gaan met de eerste tijding, die immer hun oor heeft vernomen,
dat uit vrije genade, volkomen schuldvergeving, verzoening
met God en het eeuwige leven om niet geschonken wordt, door
het offer van jezus chbistus op het hout des kruises — aan
eent iegelijh, die gelooft.
"Welk een wonderlijk zwervend leven! Gisteren op een der
hoogste punten des Kamels, heden avond aan den oever der
zee. Weder zit mijn reisgenoot met zijne medicijndoos ge-
opend voor zieh en eenen bundel Arabische traktaatjes, terwijl
een digte kring zieh bijna verdringt om hem, henen. Ik maak
van dit rüstige oogenblik gebruik,. rüstig in zoover men name-
lijk mij met vrede laat, om u onzen togt van heden mede te
deelen, al kost mij het schrijven bij eene verstikkende wärmte
veel moeite, daar het huis waarin wij geherbergd zijn, het ge-
wone nachtkwartier van reizigers, die zieh van ''Ä/cha naar Jaffa
begeven, klein is, vol menschen, vol van, onze paarden en last-
dieren en vol rook. Er is juist zooveel plaats dat onze veld-
bedden er konden opgeslagen worden. Ik zit dezen op het mijne
te schrijven, tamelijk vermoeid, hetgeen ik noodig acht om u
te melden, opdat gij de omstandigheden zoudt leeren kennen,
die het gebrekkige en gebrokkelde van mijn geschrijf moeten
verschoonen.
Eeeds vroeg in den morgen verlieten wij Ksfieh. De rid door
den wilden Karmel-tuin,met zijnevuurroodetulpen, witterozen,
jasmijnen, hagedoorn en zoo menige andere bekende of onbe-
kende bloem en heester, was eenig in zijne soort. Is er veel
bezwaarlijks in de reis door het Heilige Land, er is toch ook
veel liefelijks en aangenaams, en een ochtendrid over het ta-
felland van den Karmel behoort zeker onder het laatste. Wel
scheurden onze bedden en verdere verscheurbare zaken jammer-
lijk van een, terwijl de muilezels ze met moeite tusschen de
digte struiken henen wrongen; maar dat moet men er voor over
hebben. Wij reden de vallei der Baalspriesteren, beneden el-
Mohhraka, af, de fontein voorbij, en sloegen toen regts om
naar de ruine van Mansourak, die men op een lager gelegen
plateau ziet, ten Z. van de // verbrande plaats.” De steenhoopen
aldaar, doen aan een dorp denken, van later dagteekening dan
de tijd der Kruisvaarders. Ik zeg het echter alleen bij gissing.
Met de offerplaats van e l ia kan het niet geidentificeerd worden.
Wel ligt het even nabij de fontein, en even nabij den Kison
als el-Mohhralca; maar te ver beneden den hoogen Karmelvug,
dan dat e l ia ’s jongen er in een kort tijdsbestek zevenmaal op
en neder kon klimmen om de zee te zien. Ook is het op verre