hebben gedacht; maar afgesneden door den gezwollen Aujefo*
stroom, en ver van alle betere herberg., moest ik mij al zeerr
gelukkig achten een dak te hebben gevonden.
En, vraagt gij al verder, hoe ging het met het slapen?
Steeds met hetzelfde ceremonieel. Yader en zonen verlieten
mij niet. Hun eigen slaapvertrek werd opgeofferd aan het ge-
brnik om mij ook in den nacht te blijven gezelschap houden.
Men vleide zieh op matras-dekens van boomwol neder op den
grond, even als de reiziger en zijn dragomantotdat de och-
tendschemering een einde aan het lijden maakte.
Hoe, een lijden,. die zoete slaap? hoor ik n nog vragen.
Welken naam dan zou ik moeten geven aan eenen nacht bij
een twaalftal snorkers doorgebragt,, zonder dat het wegens het
ongedierte mogelijk is een oog te sluiten? — een nacht na
zulk een’ dag.
Maar het is thans alles vergeten.
De ochtend brak vriendeiijk aan. Op het dak van het huis-
gebruikten wij de koffij, terwijl Sjech m o u sa mij zeer vriendeiijk
de namen opgaf van al de dorpen, die van dit tamelijk.
hoog gelegen punt zijn te zien. De hoogste huizen van Jaffa,
schitterden mij over hunne duin-omgeving tegen. BamleTi en
Lud in het ZW., Kefr-Saba, dat men voor Antipatris1) houdt,
ofschoon niet met algemeen gezag, en den Karmel in het N.»
de bergen Mal en Gerizim in het NO., en voorts een groot
getal in de H. Schrift genoemde plaatsen van l)an en Juda»
vlakke streken, zijn allen van Medjdel zigthaar.
E l i sm i th heeft in de Bibliotheca Sacra reeds op dit Medjdel
gewezen als eene belangrijke oude plaats. Het heet ook Medjdel
Yaba en heeft hem daardoor op de gedachte gebragt, of Anti-
patris, dat oudtijds werkelijk Kafr of Kaper-Saba heette, niet
veeleer hier moet worden gezöcht, dan waar men het thans meent
te vinden, in het midden der Äz^w-vlakte. Ik zal u metgeene
redeneringen over deze kwestie ophouden. Dat de steenen in
het huis der Sjechs niet altijd hunne tegenwoordige positie hebben
gehad, is intusschen zeker. Bij het opzadelen mijner last-
dieren viel mij aan den ingang van den voorhof een groote
steen in het oog met een oud Grieksch opschrift2). ’t Zou
mij niet verwonderen, dat hier in vroeger dagen eene kerk of
een klooster heeft gestaan. Maar waar zijn de oorkonden, die
het ons zullen vermelden?
De Äworc-vlakfe lachte in de blijde zonnestralen. De lucht
was helder en slechts eene dikke wolkenbank boven de Mid-
dellandsche Zee gaf het naderen van nieuwe stormen te kennen.
Ons pad leidde längs het dorpje Melebbis, en daarna door eene
breede streelc van zandachtigen duingrond, die de vruchtbare
klei-vlakte over hare grootste lengte van het N. naar het Z.
doorloopt. In deze vervelende duingolven heeft men weinig of
geen gezigt van het omliggende landschap. Het schijnt een ge-
liefkoosd oord te zijn van gazellen, die er bij menigte rond-
huppelen. De zwaluw en ooijevaar herinnerden er mij aan het
voorjaar en aan het vaderland. Ook duinroosjes en malva bij
groote plekken spraken mij als oude bekenden toe. Hier en daar
zag ik lupinen in akkers aangekweekt, welker boonen door de
inlanders worden gegeten. Deze plant is overigens wild in Pa-
lestina en komt in de vlakten menigvuldig voor. Niet ver van
Seldmeh trokken wij de Aujeh over. De rivier was wel veel
afgeloopen, maar toch nog hoog, en het passeren ging nu zelfs
niet zonder gevaar en moeite.
Al spoedig verraadde de levendigheid aan den weg, dat wij
Jaffa naderden. Een groot woud van vruchtentuinen lag voor
ons. Aan den ingang ligt nog een dorpje Sehhna geheeten.
Yan hier af loopt de weg tusschen hooge cactusheggen door ,
regt op de stad aan. De tuinen liggen regts en links achter
deze heggen verscholen. Slechts hier en daar herkent men ze
aan de hooge dadelpalmen, wier sierlijke takken zieh boven de
cactusheggen in den wind bewegen. Die tuinen, zij zijn een
wonder van vruchtbaarheid : water ontbreekt hun niet en nimmer.
Bivierafleidingen en springbronnen houden ze steeds voch-
tig. Waren hunne oranje-appelen niet reeds op dé tafels van
de westersch Europesche koninklijke hoven versehenen, ik zou
er u van melden. Maar Jaffas tuinen zijn u uit vele boeken
reeds bekend. Slechts ééne bijzonderheid wordt er soms bij
vergeten, dat is de verwaarloosde en verwilderde staat, waarin
deze lusthoven liggen. Zie de cactusheggen, zie de wegen, zie
de bebouwing van den grond, het draagt alles, ook bij den rijk-
sten zegen, Palestinds tegenwoordig karakter. Wat dan zal
het wezen als de dag des heils over dit land is aangebroken !
O, Israël, welk eene heerlijkheid is er voor u weggelegd.