en W1j gingen dus liever door naar de ruinen van het oude
Dor, een honderd el of wat ten N. van onze tegenwoordige
herherg. De weg van Iksim naar JDor of Tantoura leidt door
eenen olijftuin, die waarlijk prächtig mag geheeten worden,
zoo kolossaal zijn er de boomen, zoo rijk is het gras onder
hunnen schaduw en zoo uitgestrekt is zijnen omvang. Men komt
daar spoedig de heuvelen uit, in de vlakte längs de Middel-
landsche Zee, die men of dadelijk kan oversteken om, na een
half uur, de tegenover gelegen dorpen Swafend en Kefr-Ldm
te bereiken, of eerst nog eene poos op de regterhand houden,
terwijl men den voet der heuvelen volgt en de hier gelegene
dorpen Ain-Gazel en Sawanieh, • » ' om dan,/ reDg t teOgenover
Tantoura, over te trekken. De rotswand, welke de strand-ves-
tingen voor eenen aanval van de landzijde verdedigt, gelijk ik
u van ''Athliet heh gemeld, loopt hier nog voorbij Tantoura
voort. Ik kan nu wel begrijpen, hoe de hinderen van manasse ,
aan wien de koningsstad JDor tot een erfdeel was toegewezen,
bij de lafhartigheid, die hunnen eigendommelijken karaktertrek
schijnt geweest te zijn, de inwoners van zulk eene sterk ver-
dedigde vesting niet konden verdrijven1). Yolgens 1 Krön.
Y I I : 29 blijkt evenwel, dat ze daar later werkelijk gewoond
hebben, en onder salomo werd Dor door abinIidab , salomo’s
schoonzoon bestuurd3). Ook in de boeken der Makkabeen en
in josephtjs wordt de stad een en andermaal gemeld, en in
den tijd der eerste Christen en heeft de gemeente aldaar een’
eigen bisschop gehad.
De ruinen van Dor bieden juist niet veel bijzonders aan.
Aan de zeezijde, omstreeks de plaats waar de haven schijnt
geweest te zijn, liggen eene menigte pilaren, over welke de
branding henen stuift. Een stuk staat er nog van een ouden
toren, echter niet van den Israelitischen tijd. Yan de steenen
waaruit het Kanaänitische Dor was gebouwd, ziet men weinig
meer dan de groeven in de zijden van den bovengemelden rots-
muur, waaruit ze zeer regelmatig zijn gezaagd geworden'.
Ik leg hier de pen aan u neder, om mij nog een uurtje met
den Sjech van Tantoura bezig te houden, die tamelijk wel met
de oude localiteiten in dezen omtrek schijnt bekend te zijn, en
die mij hunne namen en positien zal opgeven.
Hoe heb ik u, mijn vriend! dezen morgen bij mij gewenscht!
Niet te Tantoura-, daar hadden we nog eerst eene kleine moeije-
lijkheid te overwinnen; maar daarna op den weg längs , het
strand. Onze bedienden raakten met den eigenaar van het huis
waar wij gelogeerd hadden, en die ons kippen, eijeren, melken
brandhöut had verkocht, overhoop wegens de buitengemeen
hooge prijzen, die hij daarvoor vorderde. Het was wel een
bewijs van den trouw onzer bedienden; maar helaas! ook van
de hebzucht der inwoners van dit gehucht. Dit waren nu de-
zelfde menschen, die den avond te voren hulp en geneesmid-
delen van Dr. K., om niet, hadden ontvangen. Hoe griefde het
den edelen man! Ik was onder dit bedrijf bezig mijn zadelzak
in te pakken en de Doctor stond nog omringd door een aantal
kranken, die hem tot het laatste oogenblik kwamen lästig
vallen. Getroffen door hunne ondankbaarheid, weigerde hij een
dezer personen medicijnen, tenzij dan voor betaling van een
zootje visch. Eeeds den vorigen avond was zulks bedongen geworden;
maar de onbeschofte kerel zeide koeltjes weg, dat men
den geheelen nacht vergeefs gevischt en niets gevangen had.
//Indien de vischfontein is opgedroogd,” hernam de goede
Doctor, //dan weigert ook de medicijnfontein te vloeijen.” Hij
sloot zijn kistje digt en wilde het op doen laden. Maar toen
was er op éénmaal visch te bekomen, en dat zooveel wij maar
wilden.
Ellendige ondankbaren, verkochten aan den afgod der hebzucht
! Ik weet maar ééne verontschuldiging voor u bij te
brengen, namelijk dat rijke, en zieh niet om anderen bekreu-
nende reizigers u hebben bedorven.
Gij zult misschien bij u zelven zeggen, ik ben blijde daar
niet tegenwoordig geweest te zijn. Ik ook, mijn vriend! maar
kom nu mede längs het strand. Gij zijt immers wel meer
aan een’ vlakken zeeoever geweest, en kunt u wel verbeelden,
hoe, bij eenen liefelijken morgen, terwijl de zon pas even op en
de lucht nog koel is, de statige branding met een indrukma-
kend dof gedons, over het witte zand henen rolt, oploopt,
schuimt en weder afloopt, om met een eiudeloos varieerend
spei het ruisschen en sissen telkens en telkens weder te her-
halen? Tantoura is spoedig vergeten. We willen ook zelve