onkruid en distelen lag prijs gegeven. Ik vroeg aan broeder
Th omso n , wat toch de reden mögt zijn, dat het heerlijke Ty-
rische plein zoo geheel verlaten en zonder bebouwing was, en
ontving daarop het volgende antwoord. //Dit land is gouvernementseigen
dom : wil iemand er een akker huren, — Icoopen
mag niet —' dan komt de taxateur om te oordeelen, hoeveel
hij op kan brengen, en de huurder wordt met Vs van den denk-
beeldigen oogst belast. Ten zij nu de huurder dezen beambte
met een baksjiesch omkoopt, zoo wordt hij in gewone omstandig-
heden voor veel meer aangeslagen dan het land in staat is op
te brengen. Het gevolg is, dat men zoo mogelijk geen grond
huurt van het gouvernement, of het er op waagt omtezaaijen,
te oogsten, en daarna ijlings elders heen te vlugten, voor nog
de belastingambtenaar het kunne beletten.”
— Maar, vroeg ik, hoe komt het gouvernement in bezit
van zooveel land?
— Op velerlei wijzen. Dikwijls door de verbeurdverklaring
der vaste eigendommen van hen, die om het een of ander straf-
schuldig voor de wet worden bevonden. Ook wel bij gelegen-
heid van kleine lokale opstanden, die niet zelden plaats heb-
ben Zoo bv. behoorde de heerlijke vallei van Ajoun, tot ongeveer
60 jaren geleden, aan den Emir van Hasbeiya. Maar de Pasja
van "'Akka stond op tegen den Sultan zijn wettigen Souverein,
overmeesterde eenige gedeelten des lands en onder anderen ook
het gebied van Hasbeiya. Toen viel de Merj-Ajoun in zijne
handen. De Sultan zond een leger af tot onderwerping van
den oproerigen Pasja; de Emir van Hasbeiya werd weder in
zijne onafhankelijkheid hersteld; maar dewijl al de grond,
dien de Pasja zieh had toegeëigend, geconfiskeerd werd, zoo
bleef ook de Merj-Ajoun het eigendom van de kroon. Later
vero verde ib r a h im p a s ja , de Egyptische veldheer, Syrie, en
de Merj-Ajoun werd zijn bezit. Wederom ging Syrie uit zijne
handen in die des Sultans over ; doch het grondbezit der vrucht-
bare vlakte verwisselde slechts de eene onreglvaardige hand
voor de andere. Waar nu de bevolking geen andere uitkomst
heeft, dan den grond, voor levensonderhoud tot bebouwing noo-
dig, van dit onderdrukkend bestuur te huren, daar wordt zij
gedwongen zulke streken te verlaten. Ik heb geheele dorpen
op deze wijze zien ontvolken, zeide broeder Thomson.
Mijn borst gloeit van verontwaardiging over al het onregt
en de onderdrukking, waarmede dit arme volk wordt vertreden.
Wat is het, dat de slavernij in het verre Westende härtender
natien met medelijden vervult, en dat die andere slavernij in
het Oosten, eene slavernij waaronder, in eenen anderen vorm,
milioenen zielen züchten, wordt vergeten? Wat is het dan,
dat Engeland zieh zoo veel ontzaggelijke opofleringen getroost,
om de banden der heiden-slaven in Amerika te ontbinden, en
nogtans Turkyes Sultan beschermt en de onafhankelijkheid van
het Turksche rijk met hand en tand tracht vast te houden,
zonder zieh in het minst om het bloed en de tränen zijner Christen-
onderdanen te bekümmeren. Geen boek over Palestina geschre-
ven, dat geen treurtoonen aanheft over het geweld des onder-
drukkers, die däär heerscht! Slechts eene kleine verademing
heeft dit land in het laatste tijdvak gekend, en dat was toen
mehemed-a l i het aan den Sultan had ontweldigd. Maar Engeland,
dat geroepen door God om, verheven als het is tot de
eerste der natien, het regt der verdrukten te handhaven, Engeland
was het, dat Syrie en Palestina in 1840/41 voor den
Sultan heroverde! Ik heb menig geschrift doorbladerd, waarin
uit Engeland aan England hare groote roeping in het Oosten
werd voorgehouden; ik heb in die geschriften vaak de onzuivere
beginselen van het vuige eigenbelang betreurd; maar ik heb er
ook edele elementen in gevonden, regt gegronde wenken, waardig
om ter harte te worden genomen; ik zie de waarheid van het
daarin betoogde door de ondervinding meer en meer bevestigd; ik
betreur het, dat, naast het Genootschap tot verspreiding van het
Christendom onder de Joden, hetwelk hären arbeid te Jeruzalem
op zoo groote schaal heeft aangelegd, er nog geen ander genootschap
is opgerezen, om het land der Joden den geweldvoerder te
ontrukken en den Joden terug te geven; ik sta verstomd over
het lijdelijk aanzien der volken, en vraag daarbij mij zelven
af, of dan de schrik der Türken van de 16e eeuw nog de
harten houdt verslagen, of men dan niet weet, welk een laag
gezonken, ontzenuwde Staat het rijk de Ottomannen geworden
is, een Staat verteerd en verwoest van binnen, gelijk de
ruinen van zijne steden, opgelapt van buiten en in een he-
dendaagsch kleed gestoken, dat geenszins past, maar veeleer
belagchelijk en verachtelijk schijnt —- en ik buig eerbiedig het
hoofd voor het Godsbestuur, dat het tot hiertoe heeft laten
geworden, opdat de vloek (in Deut. XXIX—XXXI) over de