zieh, in het spei te mengen, en van dat oogenblik kreeg alles
eene kleur voor mij, zoo donker, zoo zwart, als of geen licht-
straal er immer meer door heen zou kunnen breken. Ik herinner
mij nog, hoe gij na het verlies van , die gij zoo
innig lief hadt, waart gestemd. Gij dacht, dat God u had
verstooten, dat al de genade door u tot hiertoe ondervonden,
slechts schijngenade was, en dat de Heer u bepaaldelijk had
toegelaten . . . . te beminnen en door haar bemind te worden,
om u daarna in Zijne gramschap juist te zwaarder te treffen.
Nu, in zulke soort van God onteerende gedachten verkeerde
ik ook. Ik vergeleek mij zelven bij de schildpad, die door den
arend hoog in de lucht wordt opgeheven, opdat hij haar van
daar des te zekerder op de rotsen te pletter kunne werpen.
Maar o, hoe moet ik thans met job belijden: //Met hetgehoor
des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijnoog. Daarom
verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en asch” 1). De Heer
vergelijkt zichzelven bij een’ arend ja, maar o! niet om te ver-
scheuren of te verpletteren, maar integendeel, om door dat beeid
de teederste en tevens vermögendste zorg voor de Zijnen uit te
drukken. //Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijne jon-
gen zweeft, zijne vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt
op zijne vlerken; zoo leidde hem de Heer alleen, en er was
geen vreemd God met Hem” 2). Waarom, waarom zijn wij zoo
traag in het gelooven! Dat 66ne woord // alzoo lief heeft God
de wereld gehad, enz.” in Joh. III, is immers genoeg om alle
bedenkingen van ons booze hart te wederleggen! En toch hoe
ligt is de vijand over ons verhoogd! Arm hart, niet waar,
arm hart! Nu, gij kent den strijd zelf; daarom wilt gij ook
met mij geduld hebben.
Ik bragt dan eenige bange dagen van donker wachten te
Sidon door. Al, de vriendelijkheid van de goede van d ijc k ’s
was ontoereikend het leed weg te nemen dat mij drukte. Bui-
ten wareu de winterstormen op nieuw losgebarsten; de branding
beukte nacht en dag met dof gedreun op het vermoeide strand;
en als de wollten in het N. Oosten zieh nu en dan eens open-
den, vertoonden de Libanon-toppen zieh met eene versehe, dikke
sneeuwlaag overdekt.
Ernstig begon ik er aan te denken naar Europa weder te keeren.
Eindelijk bragt de post, die mij al zoo dikwijls had teleur-
gesteld, verscheidene brieven te gelijk. Er was ook de uwe
bij van den 3. Januarij, waarvoor ik u hartelijk dank zeg, met
de wederkeerige beste wenschen voor uw geluk; voorts betui-
gingen van deelneming in mijn ongeval, van de Noord-Ame-
rikaansche broeders te Beyrout; een brief van nicola, die mij
namens een Noord-Amerikaansch heer (hij verzwijgt den naam)
zoo veel geldt aanbiedt, als ik voor de reis meen noodigte hebben,
mits dat hij naderhand een zeker aandeel geniete in de
resultaten mijner opmetingen, enz., en dat deze dan in Noord-
Amerika worden uitgegeven — een voorstel waarvan het on-
edele, speculatieve mij een’ pijnlijken indruk gaf; eindelijk nog
een brief van Dr. k a lley , waaruit ik hier eenige regelen laat
volgen:
Sjemlän, Maandag.
//Wij waren allen zeer bedroefd, toen wij van uwe beproeving
//hoorden, waarin wij hartelijk deelnemen; doch hopen dat gij
// door het geleden verlies niet ontmoedigd zult worden, en uwe
//onderneming niet zult laten varen. Het is immers mogelijk,
//dat gij uw geld terug bekomt, als God het zoo wil; en in-
//dien niet, dan zullen wij, uwe vrienden, u kunnen helpen,
//hetgeen wij van harte gaarne willen doen, zoodra wij vernehmen
längs welken weg u dit aangenaam zou zijn.
//De heer scott, en ook zijn dochtertje, is hersteld; zoodat
//ik waarschijnlijk reeds weder vertrokken zou zijn, indien niet
//eene gevatte koude mij terughield.
//Indien gij te Sidon zijt, deel mij dan omstandig uwe plan-
//nen en vooruitzigten mede.
// Ook de heer scott wenscht met mij hartelijk, dat de
//voortgang uwer werkzaamheden niet gestuit worde, en vooral
//dat gij den moed niet zult opgeven. Hij, die het heelal
//schiep en onderhoudt, is de Yriend, die gekomen is om het
// verlorene te zoeken en zalig te maken; het verlorene, dat zijn
// wij. Vertrouwen wij ons slechts aan Hem toe, Hij zal alle
//dingen ons ten goede doen mede werken. De grootste tegen-
// spoeden zullen bij het einde blijken, de grootste zegeningen te zijn.
//Wij hebben gehoord dat nicola te Beyrout is teruggeko-
// men, maar verder niets omtrent u zelven. Denk er voor geen