rias is over den Jordaan getrokken, toen hij vlugtte voor het
aangezigt van zijnen broeder ezau 1). Wat Bethulia aangaat,
200 is het klaar genoeg, dat deze stad niet ver van Dothan
kan gelegen hebben; maar bij gemis aan den verloren geraakten
naam is het moeijelijk, hieromtrent iets met zekerheid te bepa-
len. Sommige reizigers hebben Sanour daarvoor gehouden,
weinig meer dan een groot half uur ZO. van Dothan gelegen
in het gebergte. Van den weg, dien ik voorbij kwam is het
niet te zien. Naast Sanour verheft zieh de ruine van een oud
kasteel op eene steile hooge rots; en wat of Dr. robinson oolc
möge beweren, dat deze ruinen uit den Saraceenschen tijd af-
komstig zijn, en dat Sanour, als 7 mijlen ver van Jenin gelegen,
bezwaarlijk eene verdediging kan genoemd worden voor de
toegangen van het Zuidergebergte, zoo vergete men niet, dat
de geleerde reiziger toen hij dit dorp voorbij kwam, de ruine
op de hoogte slechts uit de verte heeft gezien, en dat hij onbe-
kend was met de ligging van Dothan aan gene, of de NW.zijde
van deze vesting. Dr. bobinson zelf gewaagt dat Sanour vroe-
ger eene schier onneembare forteres moet geweest zijn, met aan-
haling van het vergeefsche twee maanden lange beleg, hetwelk
djezzar pasja van 'Aklea, tegen een der onafhankelijke Sjechs
voerde, die zieh in de vesting had gelegerd; terwijl het ver-
eenigde leger van a b d u lla h pasja en den emie b e sjir van
den Libanon nog circa 4 maanden noodig had, eer het Sanotir
tot overgaaf kon dwingen. Dat de oude Joodsche vestingmuren
zijn verdwenen en door middeleeuwsche zijn vervangen, die
weder op hunne benrt zijn ter neder geworpen, is iets dat schier
overal in Palestina heeft plaats gevonden. Bij gebrek aan be-
rigten, die ons verzekeren dat op deze hoogen bergtop geen oude
Vierkante steenen uit den Joodschen tijd, tusschen de bouwval-
len worden gevonden, verdient Dr. robinson’s beschouwing uit
de verte dus geen onvoorwaardelijk crediet. En wat de geleerde
reiziger er in eene noot bijvoegt, dat Sanour geen der bergpassen
afsluit, weerspreekt hij door de vermelding, dat zijn weg
van daar tot aan Jenin steeds door eene enge wadi liep, die zieh
in de vlakte van JEsdrelon opent. Als ik de beschrijvingen van
Bethulia s gelegenheid uit het boek Judith te zamen vat, dankan
ik wel niet anders dan Sanour voor deze vesting houden. In
hoofdst. 111:10 heet het: h o l o f e r n e s sloeg zijn leger op
tusschen Beisan en Geba. Beide deze plaatsen bestaan nog met
dezelfde namen, en de (betrekkelijk) vlakke en breede berggeul
tusschen Gilboa en de Samarische bergen schijnt mij het kam-
pement des Assyrischen veldheers voor te stellen. In hoofdst.
Y I I : 3 toch wordt nader gezegd, dat hij in de vallei nabij de
fontein van Bethulia was gelegerd. Yolgens vers 13 was dit
de eenige bron, waaruit de belegerden hun drinkwater hadden;
en naar hoofdst. X I I : 7 , was het deze fontein, waar j u d i t k
des nachts ging bidden, toen zij naar het leger van h o l o p e r n e s
was afgekomen. Zoowel de nabijheid van Dothan als de ligging
tusschen Geba en Beisan, en ook Chobai (XV : 4 , 5 ), het te-
genwoordige Kubatieh, half weg Sanour en Jenm, schijnen mij
de positie van het voormalige Bethulia vast te stellen; terwijl
de vallei, waarin deze rotsvesting zieh verheft, en de fontein
aan den voet des bergs te zeer overeenkomst hebben met het
verhaal uit het Apocryphe boek, om nog veel twijfel aangaande
deze identificatie over te laten. Ik moet er eindelijk nog bij-
voegen, dat met dit gevoelen geheel strijdt, wat de groote b i t t e r
in zijne //Erdkunde” dl. X Y , bl. 423—426 over Bethulia op-
geeft, naar aanleiding der reisberigten van den ijverigen Pruisi-
schen Consul, den meergemelden p. c-. s c h u l t z . Had s c h u l t z
mij heden längs Dothan vergezeld, hij zou misschien van gevoelen
omtrent zijn Beit-ilfa, aan den NO. voet van Gilboa1 s
gebergte, veranderd zijn, en deze ruine niet langer met Bethulia
hebben geidentificeerd.
Maar wat houd ik u met deze kritiek op, daar gij nieuws-
gierig zijt mijne verdere lotgevallen te vernemen! Ik stond
dien tel van Dothan nog eens aan te kijken. Het tooneel
van jo z e p s lijden onder de hand zijner broeders sprak mij
levendig aan. Hier moet het geweest zijn. Däär, aan Dothan's
waterbron, en in het vlakke grasveld rondom den tel
moeten de zonen j a k o b s met hun vee hebben gelegen, toen zij
hem van de Sichemsche of liever Samarische zij de van verre
zagen aankomen, en de een tot den ander zeiden: //ziet daar
komt die meester droomer aan! Nu komt dan en laat ons
hem dooden, en hem in een’ dezer kuilen werpen.” Jo z e f zal
hen uit de verte ook wel hebben herkend; hij ijlde hen misschien
met een hart vol blijdschap des wederziens te gemoet,
18