de zoon des Begs, die de honneurs waamam, zijnen vader ver-
ontschuldigde, dat hij mij zelf niet kon ontvangen, aangezien
hij op dit oogenblik nog druk in conferentie was met den Pasja
van Beyrout. De zestig sjech’s , meest alle mannen met lange
baarden, keken met wrevelige bevreemding die onverwachte op-
schudding aan; maar hielden zieh nogtans op eerbiedigen afstand.
Een weinig geduld slechts, en het zou hun wel bekend worden
wat deze Frandsji hier kwamen maken. Het opgejaagde volk
retireerde zieh naar het lager eind der zaal. Mij was de ge-
heele zaak vreemd en wonderlijk. De flaauwe pitten van een
paar Obstersche lampen op voetstukken, in den smaak van die
te Bourn, verspreidden maar weinig licht over het holle vertrek.
Het . scheen mij in deze halve duisternis, als of alle gezigten
mij stonden aan te grijnzen; maar de soort van deftigheid, waar-
mede de jonge Beg mij ontving, stelde mij gerust. Ik liet mij
de eerbewijzing gemakkelijk aanleunen en was regt blijde mijne
vermoeide leden op het karpet naast het vuur uit te kunnen
strekken. Dien dag had ik een langen togt achter den rüg, was
nu en dan doof eene regenbui achterhaald geworden, en gevoelde
groote • behoefte naar eenige verkwikking. Door de gastvrije
zorg van den Beg was ook daarin spoedig voorzien, en heden is
het de derde dag dat ik door zijne beleefdheden word overladen.
Maar hoe is het u van Tyrus naar Tibnin gegaan, vraagt gij
misschien, bij het groote gevaar dat deze reis bedreigde?
Welnu, ik laat hierop het antwoord volgen.
Ik had eerst veel moeite om een anderen mukhari te krijgen;
maar door de hulp van Mr. a t a l e a h , kon ik ’s middags te 1
ure Tyrus verlaten, onder begeleiding van eenen chajal ofgewa-
penden rniter, een gids noem ik hem maar, die mij overal den
weg zou wijzen, met de namen van dorpen en ruinen bekend
maken, mij des noods met een grooten sabel beschermen en
voorts zorg dragen, dat ik , op grond van mijn fii'man, overal
veiligheid en gastvrijheid tevens genoot, alles tegen betaling van
8 piasters daags. Deze gids was zelf een Matawileh; dat was
eene vrijpas, zeide a tal la h mij, waardoor ik overal zou worden
geeerbiedigd. Met hem kon ik gerust mijne togten in Belad-
Besjarah ondernemen. Ik keek den chajal eens aan: ’t is waar
hij had nog al een barsch voorkomen; maar, dacht ik, ik weet
dat ik onder eene andere bescherming sta, dan die van zijnen arm;
deze zal mij niet verlaten, daarom met blijden moed voorwaarts.
Een gedeelte mijner goederen, waarvan ik voor het oogenblik
geen gebruik dacht te maken, liet ik bij mijn’ gastheer yakoub
’akad achter, die mij beloofde ze met eene boot naar ’’AJcka
af te schepen, aan het adres van den Britschen Consulairen
Agent aldaar, zekefen Signor einzi of d’a einzi , waar ik
ze hoop weder te vinden. Mijn tegenwoordige tpgt wordt
s daardoor vereenvoudigd, en het gevaar van beroofd te worden
verminderd.
Langs het dorpje el-Azieh, f uurs ten NO. van Tyrus, tegen
de opgaande heuvelen gelegen, met sporen van oudheid,
bereikten wij de brug over de Kasmieh. Men ziet' van liier de
dorpen ' Ain-Abdullah en JTTasjatta op de hooge rotsen liggen,
waar tusschen de rivier, ongeveer een uur hooger op, harebog-
ten en wrongen verbergt. Ook Bourj-el-Hawah ziet men, doch
iets meer ZO.lijk, op de heuvelen. De vlakke velden aan de
oevers der Kasmieh stonden reeds in de volle pracht des graan-
bouws. Ons pad leidde door deze heuen aan gene zijde van den
stroom, wiens schilderachtige boorden wij na een f uurrijdens
moesten verlaten — wat mij betreft niet zonder weerzin —
om eene naauwe, steile en moeijelijke wadi NO.waarts te be-
klimmen, van waar ik mij nog gedurig naar den trotschen
Leontes-rivier omkeerde. Bij het hooger stijgen worden de gezigten,
zoo als zieh denken laat, niet minder fraai. Op een
plateau gekomen, had ik een ruim gezigt over de dorprijke
heuvelen ten NO. van Tyrus, waaronder Bedias, Deir Kanoun
en Taraf-el-Sai, vooraan lagen. Zoo ging het oostwaarts voort,
op eenen golvenden bergrug boven den leontes, tot aan het
dorp Srerieh, dat ten naastenbij l i uur van de rivier-brug zal
gelegen zijn. De chajal stelde mij voor däär nachtkwartier te
houden, waartoe ik een huis van hailed -el-b eg , dat thans
ledig stond, zeer geschikt zou vinden, zoo als hij betuigde.
Deze Prins deed het bouwen tot een lustoord, waar hij sedert
veel komt om kwartels te vangen. Ibeahxm b asja, zeide de
gids, heeft hier ook eene poos doorgebragt. Ik had tegen
Srerieh geene bedenking, te meer daar het door het gedurig
oponthoud van mijne hoekmetingen reeds laat was geworden.
De intendant van hamed-el-beg’s lustverblijf, de // wakil” zoo
als het heet, kwam ons met eene belagchelijke trotsche hou-
ding en wijd slingerende armen verwelkomen. De chajal deelde
hem in twee woorden mede wie de reiziger was, en de deuren
11