ken; waar ik verneem, dat eene natuurlijke brug door de rot-
sen is gevormd,' eenig in woeste grootheid en natuurpracht.
Het andere punt waar ik den Leontes bezocht, was een paar
uren lager. Ik ging over Jedeideh en het gehucht Dibhin, ten
W. van daar gelegen in eene kleine vallei, naar de geul, ter
zijde van het boven op de hoogste rotsen als zwevende dorp
Blät. Hier is geen eigenlijk gezegd pad, maar houthakkers
gaan er nu en dan naar beneden, waardoor er een soort van
voetspoor is gevormd, längs hetwelk wij den bodem der sleuf
bereikten, echter niet zonder veel inspanning. Is het karakter
der rivier bij het kasteel van Beifort grootsch en bij Jisr-
Burguz romantisch, hier is het boven beschrijving woest en
wild. De kloof is er zeer naauw, en de rotsen zijn er 1000
en 1200 voeten hoog in eene soms loodregte lijn. Ik stond
er van ontzetting vervuld. Beneden heerscht een somber dreu-
nen en brüllen, van de in de engte zamengeperste wateren. Hun
opstuivend schuim houdt den voet der rotsen voortdurend voch-
tig, waardoor de plantengroei er eenen graad van weelde bereikt,
gelijk ik die tot hiertoe op mijne togten zeldzaam heb ontmoet.
Het sneeuwwit schuim is dikwijls onder de schaduw der van
weerszijden overhangende en zieh in elkander vlechtende boom-
takken verborgen. Boven onze hoofden vlogen groote arenden
in lange parabolische kringen rond; soms zweefden ze in de
lengte der kloof voort, als verwonderd over het vreemde bezoek,
dat reizigers hier waagden te brengen; soms kwamen ze aan-
gevlogen met voorraad voor hunne jongen, en doken dan eerst
met pijlsnelle vaart een eind beneden hun nest in de holten
der rots, om het daarna met een opstijgen vol majesteit, zooals
alleen de arend het heeft, te bereiken. Ik verstond toen het
woord, door de Heer tot job gesproken, opdat hij zijne nietigheid
zou erkennen: //Is het naar uw bevel, dat de arend
zieh omhoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt?
Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der
steenrots en der vaste plaats. Van daar speurt hij de spijze
op, zijne oogen zien van verre af” i). De menscht houdt hier
geen verblijf. Het wild gedierte alleen ligt er in de holen ter
neder. Daarom te meer was het mij belangrijk deze streek te
zien, //waar de fonteinen zijn uitgezondeu door de dalen, dat
zij tusschen de gebergten henen wandelen *). William was
door de grootschheid van dit tooneel gansch opgetogen; bedaard
als hij anders was, zoo sprong hij hier als een steenbok van
de eene klip op de andere, terwijl zijne indrukken zieh door
luide uitroepen gedurig openbaarden. Wat mij betreft, zoo
werden mijne gewaarwordingen geheel anders aangedaan. Ik
gevoelde mij beklemd, daar in de enge kloof tusschen die dui-
zend voeten hooge rotsen, en dacht aan den verschrikkelijken
toestand, waarin zij zieh zullen bevinden, die tot zulke bergen
zullen zeggen: //Valt op ons, en verbergt ons van het aange-
zigt desgenen, die op den troon zit, en van den toorn des
Lams: want de groote dag zijns toorns is gekomen, en wie
kan bestaan” 3) ?
Voor omstreeks een half uur volgde ik tusschen de verwarde
taklcen en steenklompen het rivierbed. Maar het hompelen en
stompelen was zoo uiterst bezwaarlijk, hier en daar zelfs, waar
de losse kalksteenstukken onder de voeten gedurig afrolden,
met levensgevaar vergezeld, dat ik dien togt moest opgeven.
Het speet mij; want ik wist door de berigten der inlanders,
dat wij hier niet meer dan een half uur van eene plaats ver-
wijderd waren, in het Arabisch de Chatweh genaamd, waar de
rotsen elkander van weerszijden zoo digt naderen, dat men met
beide beenen over de zaamgeperste riviergeul staan kan. Hoe
het water daar, vele honderde voeten diep, kookt en brult,
laat zieh veronderstellen. Nadat het zieh gedurende eenigen
tijd aldus heeft voortgewrongen, stört het donderend in eenen
diepen kolk naar beneden, om vandaar op nieuw, tusschen de
naauwe kloof, over groote rotsen heen te rollen. Deze plaats
moet onseveer twee uren boven het kasteel van Sjuhief gele-
gen zijn.
De ras voorbijsneilende tijd riep ons uit dit onmenschelijke
oord terug. Hoe het was weet ik niet, maar toen wij weder
opklommen, misten wij het soort van voetpad, en bevonden ons
onverwachts op eene rotshelling, waar de voet door de steilte
geen steun, en de vingeTtoppen slechts hier en daar een hoekje
steen of eene doornachtige rotsplant tot vatsel hadden. Een
oogenblik scheen het, als of ik noch voor noch achterwaarts
konde; maar het gelukte mij eindelijk met handen en voeten,