draagt in de Schrift; soms eenvoudig Hermon, zooalsin Jozua
XI: 17; X II I : 5, enz., dan Baal-Hermon, Rigt. 111:3; in
Deut. 111:9 Sirjon en Senir, namen die de Zidoniers en Amo-
rieten hem gaven; in Deut. IY : 48 weder Sion, hetwelk vol-
gens reland door de Samaritanen is overgezet met //sneeuw-
herg?” ’t l s waar, in plaatsen gelijk Jozua XIII: 11 verstaat
men door het woord //den ganschen berg Hermon!'' reeds iets
er van. Maar een gezigt van den Hermon zelven lost het raad-
sel spoedig op. De Hermon is niet een kegelberg gelijk de
Tabor, met een hoogen top, op een duidelijk afgeteekenden
basis. Neen, hij is, wat de Schrift hem noemt, een //gansch
gebergte,” vele dagreizen in omtrek, met eene breede kam van
toppen, de hoogste in het Heilige Land, die zieh volgens de
metingen van de Engelsche Ingenieurs, Majors scott en robe
(1840) 9376 Eng. voeten boven de zee verheffen, toppen, door
zieh lang uitspreidende bergruggen omkranst, uit wier diepe,
sombere valleijen de grootste rivieren des lands hunnen oorsprong
nemen, en aan wier onvergelijkelijk schilderachtige hellingen
groote steden lagen, als Baal-Gad, Baal-Hermon, Beth-Bechob
en anderen. Gelijk de Libanon zoo behoorde de Hermon dus
ook gebergte en niet berg genaamd te worden. Geen wonder
dat hij door verschillende volken met verschillende benamingen
werd aangeduid. De woorden Sirjon, Senir en Sion of Zion
beteekenen alle //hoogte bij uitnemendheid,” gelijk deskundige
schrijvers opgeven. Wat in den 133e Psalm gezegd wordtvan
// den dauw van Hermon, die nedervalt op de bergen van Zion B
of liever van den zegen, afgebeeld door de kostelijke olie van
AäRON, die nederdaalt op den zoom zijner kleederen, gelijk de
dauw van Hermon, en welke zegen de bergen van Zion ten
deel viel, toen de Arke des Yerbonds daar werd opgebragt, is,
mij nu duidelijk geworden. Hier zittende aan Hermon’s voet,
begrijp ik hoe de waterdeelen, die van zij ne met bosschen be-
dekte toppen en van de het geheele jaar door met sneeuw ge-
vulde hoogste ravijnen, opstijgen, veel overvloediger dan van
het andere gebergte des lands, welks toppen kaal en lager zijn,—
nadat de zonnestralen ze heeft verdund en er den omringenden
dampkring mee heeft bevochtigd, des avonds als een rijke
dauw afdalen op de kleinere bergen, die als zijne teigen r on dom
hem liggen geschaard. De Heilige Schrift vergelijkt hier den
Heiligen Geest niet alleen, gelijk op meer plaatsen, met eenen
dauw, maar met eenen dauw bij uitnemendheid, gelijk die door
de landschappen wordt ondervonden rondom Hermon s berg gelegen
, eenen dauw, zoo als volgens het getuigenis der reizigers,
nergens elders in het land wordt waargenomen. Men moet den
Hermon zien om het beeid regt te kunnen bevatten. Sommige
zijner diepe, helder groene valleijen liggen hier voor mij; vlak
tegenover is de w^i-Shebah, met het dorp Hibarieh aan gene
zij de tegen den berg, met vele neven-wadi’s, alle met dennen-
woud en eikenbosch bedekt. Achter die donker groene voor-
rei steken hoogere kruinen hunne koepels omhoog; däär is
het pijnbosch als met zilver door de sneeuw bestropid, eene
wonderlijke mengeling van licht en donker; en achter deze
ruggen klimt de breede toppen-kam omhoog, onder diepe, bijna
eeuwige sneeuw bedolven; maar door de daarop schijnende zon
met tinten gekleurd, van een doorschijnend goudachtig wit,
met parelkleurige schaduwen, zoo als de schilderkunst het nimmer
heeft uitgedrukt. Die bijna boyenaardsch schoone sneeuwtop
is de bron, van waar Hermons dauw zoo rijkelijk en vrucht-
baärmakend nederdaalt. De Arabiereu noemen den Hermon
JDjebel-es-Sjech, het hoofd of de oudste der bergen. Een ko-
ning, de koning onder de bergen is hij ook; niet de //oude
man” onder de bergen, zoo als ik bij sommigen lees, die in
Hermons sneeuwhellingen eene vergelijking vinden bij den witten
baard van den grijsaard — en niets meer. Neen, koning der
bergen, een beeid als gij zijt des //grooten Konings,” uwema-
jesteit, zoo" als ik die niet tot verzadigens toe kon bewonderen,
uwen wit-gouden, in den blaauwen hemel blinkenden kruin,
met de van den regen uws dauws overvloeijende bosschen aan
uwe hellingen, uwe ravijnen vol diepe schaduw en uwe hoogten
vol liefelijk zonnelicht, — neen,ik zal u nimmer uit het ge-
heugen verliezen.
In den namiddag te Hdsbeiya teruggekomen, was het nog
niet te laat om de noordelijkste der drie Jordaanbronnen te
gaan bezigtigen. Als men door de woeste geul van Hdsbeiya
— een weg kan ik het niet noemen — waar ik onlangs dien
vreesselijken togt had te maken, is afgedaald, slaat men regts
om, over eene grazige vlakte, waar de olijfboomen te allen
tijd een liefelijk lommer aanbieden, en komt door eene roma-
neske partij längs de rivier, aan de eerste brug, die over hare
bedding is gebouwd! Het is een steenen brug van een boog,